Betrokkene heeft allereerst aangevoerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, nu klaagster de gronden waarop het hoger beroep berust niet binnen de hoger beroepstermijn van zes weken heeft ingediend. Betrokkene heeft in dit verband erop gewezen dat ingevolge artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) juncto artikel 32, tweede lid, Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet turbo 2004) het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ten aanzien van eerdere uitspraken, waarin het College een pro forma hogerberoepschrift, gevolgd door aanvulling van de beroepsgronden binnen een door de griffier gegeven termijn, heeft geaccepteerd, heeft betrokkene aangevoerd dat het College nimmer heeft gemotiveerd waarom zou kunnen worden afgeweken van de duidelijke tekst van artikel 32, tweede lid, Wet turbo 2004.
Het College overweegt het volgende. Het College behandelt naast hoger beroepen inzake tuchtbeslissingen die genomen zijn ten aanzien van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent (hierna: accountantstuchtzaken) tevens hoger beroepen inzake tuchtbeslissingen die genomen zijn door tuchtgerechten van bedrijfslichamen als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie (hierna: Pbo-tuchtzaken). Deze zaken werden in het verleden volgens verschillend procesrecht behandeld.
Op de zogenoemde Pbo-tuchtzaken was tot 1 april 2004 de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wet turbo) van toepassing, die (in artikel 18) bepaalde dat het beroep diende te worden ingesteld binnen 14 dagen na de verzending van de tuchtbeslissing en (in artikel 21) dat binnen 21 dagen na het instellen van het beroep de middelen van beroep dienden te worden ingediend. Met ingang van 1 april 2004 is de Wet turbo vervangen door de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (Wet turbo 2004). Daarin is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat en is de beroepstermijn vastgesteld op zes weken, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de in het bestuursrecht algemeen geldende termijn van zes weken (zie Kamerstukken 27 025, nr. 3, p. 15).
De zogenoemde accountantstuchtzaken werden tot 1 mei 2009 behandeld volgens het procesrecht van de Wet op de Registeraccountants (Wet RA), respectievelijk de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Wet AA). In deze wetten was bepaald dat beroep tegen een tuchtbeslissing binnen twee maanden na de dag van verzending daarvan kon worden ingesteld, alsmede dat het beroep diende te worden ingesteld bij met redenen omkleed beroepschrift. Met ingang van 1 mei 2009 is de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in werking getreden, zijn de Wet RA en de Wet AA gewijzigd en zijn de artikelen 31 tot en met 41 van de Wet turbo 2004 van overeenkomstige toepassing verklaard ten aanzien van de behandeling van accountantstuchtzaken. Met deze wijziging is derhalve ook voor accountantstuchtzaken een hoger beroepstermijn van zes weken gaan gelden.
Blijkens de wetsgeschiedenis is de reden van deze wijziging gelegen in de wens dat de bepalingen inzake het beroep bij het College voor accountantstuchtzaken gelijkluidend zouden zijn aan de bepalingen voor Pbo-tuchtzaken, als opgenomen in de Wet turbo 2004. Aangezien de in de Wet turbo 2004 neergelegde beroepstermijn, zoals hiervoor is aangegeven, destijds in overeenstemming was gebracht met de in het bestuursrecht geldende termijn van zes weken, moet worden aangenomen dat de reden van de wetswijziging van 1 mei 2009 is gelegen in een wens tot verdere gelijkschakeling van de behandeling van tuchtzaken met de volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te behandelen bestuursrechtelijke zaken.
In de hogerberoepsclausule die onderaan de bestreden uitspraak is opgenomen, is vermeld dat het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep dient te bevatten. Ook in artikel 32 van de Wet turbo 2004 en in artikel 6:5 van de Awb is neergelegd dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat. Het College heeft, na ontvangst van een aantal na de inwerkingtreding van de Wet turbo 2004 ingediende pro forma hogerberoepschriften inzake tuchtbeslissingen betreffende accountants, aanleiding gezien om, gelet op de kennelijke wens van de wetgever tot verdere gelijkschakeling van de behandeling van tuchtzaken met bestuursrechtelijke zaken, ook ten aanzien van accountantstuchtzaken de in het bestuursrecht geldende herstel-verzuimmogelijkheid te bieden (zie artikel 6:6 Awb). Daarmee is ook tegemoetgekomen aan een – blijkbaar – bij de indieners en hun gemachtigden gewekte verwachting, dat daarvoor onder de nieuwe wetgeving ruimte zou bestaan. Van strijd met de rechtszekerheid of met het gelijkheidsbeginsel, zoals door betrokkene betoogd, is geen sprake. Aangezien klaagster bij griffiersbrief in de gelegenheid is gesteld om uiterlijk 22 april 2013 de gronden van het hoger beroep in te dienen en zij binnen die termijn de gronden heeft ingediend, is het College van oordeel dat zij het verzuim tijdig heeft hersteld, zodat het hoger beroep ontvankelijk is.