De volgende vraag is of appellanten als overtreder kunnen worden aangemerkt. Appellanten hebben dit betwist, omdat, zo stellen zij, de in artikel 7 van de Msw vervatte norm zich enkel richt tot de fysieke dader.
“Artikel 5a ziet op het mestgebruik op landbouwbedrijven, op de tot het
bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, als gedefinieerd in artikel
1, eerste lid, onderdeel m. (..).
De omschrijving in artikel 5a van de verboden gedraging als het «op of in
de bodem brengen van meststoffen» sluit geheel aan bij de in bijlage III,
onderdelen 1, onder 3, van de Nitraatrichtlijn ten aanzien van de gebruiksnormen
gebruikte terminologie en ook bij het begrip «gebruiken», als
gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit gebruik meststoffen. De omschrijving
van de gedraging moet in de ruimste betekenis worden begrepen. Zij
omvat elk handelen of nalaten waardoor meststoffen op of in de bodem
belanden. Het gaat volgens de definitie van artikel 2, onderdeel h, in ieder
geval om elk «toevoegen van stoffen aan het land door verspreiding op
het bodemoppervlak, injectie in de bodem, onderwerken of vermenging
met oppervlaktelagen». Ook het weiden van vee, waardoor dierlijke mest
op de bodem wordt verspreid, valt onder de gedraging. Bijlage III, onderdeel
2, van de Nitraatrichtlijn spreekt in dat verband over de mest die door
de dieren zelf wordt opgebracht.
Niet alleen degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van
het delict vervult, maar ook de functionele dader kan voor overtreding van
het verbod strafrechtelijk of bestuursrechtelijk aansprakelijk worden
gehouden. (…)
Het woord «gedraging» in de definitie van het begrip «overtreding», moet
in de ruimst mogelijke zin worden opgevat: elk handelen of nalaten wordt
daaronder begrepen.(…) Dat kan zijn degene die door zijn fysieke handelingen de bestanddelen van het delict vervult, maar ook de functionele dader (vergelijk het
zogenoemde ijzerdraad-arrest: HR 23 februari 1954 NJ 1954, 378). Functioneel
dader is degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen
waardoor de overtreding is begaan en die voorts de handelingen heeft
aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in
beginsel reeds sprake als de functionele dader is tekortgeschoten in
hetgeen redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om wederrechtelijke
handelingen te voorkomen. “