Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CBB:2017:454

College van Beroep voor het bedrijfsleven
13-11-2017
09-02-2018
16/817
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Uitbetaling rechtstreekse betalingen GLB

Geen kennelijke fout. Papieren opgave. Perceel opgegeven met een oppervlakte van 6,92 a en daarnaast ingetekend op de bedrijfskaart en daarbij expliciet 6,92 ha vermeld. Geen tegenstrijdigheid, want het is op het oog niet te zien dat dat ingetekende oppervlakte van het perceel afwijkt van de opgegeven oppervlakte. Daarvoor is het verschil te klein.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/817

5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2017 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) betalingsrechten toegewezen en de waarde van de betalingsrechten voor de periode van 2015 tot en met 2019 vastgesteld.

Bij besluit van 8 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellante heeft op 12 mei 2015 op papier de Gecombineerde opgave 2015 ingediend. Op basis hiervan heeft verweerder het aantal betalingsrechten vastgesteld op 9,31. Daarbij is verweerder voor perceel 9 uitgegaan van de oppervlakte zoals door appellante is ingetekend op de bedrijfskaart. Verweerder heeft vastgesteld dat de oppervlakte van het ingetekende perceel 5,35 ha is. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij voor dit perceel 6,92 ha had opgegeven en daarnaast op de bedrijfskaart bij perceel 9 deze oppervlakte heeft vermeld.

2. Bij het bestreden besluit is verweerder vast blijven houden aan de door hem vastgestelde oppervlakte van perceel 9 van 5,35 ha. Aan het door appellante bij haar bezwaar gedane verzoek om de intekening van perceel 9 te wijzigen heeft verweerder niet voldaan, omdat dat verzoek na 15 juni 2015 is ontvangen en er geen sprake is van een kennelijke fout. Het verschil tussen de door appellante ingetekende oppervlakte en de opgegeven numerieke oppervlakte is volgens verweerder niet zo groot dat de tegenstrijdigheid direct had moeten opvallen.

3. Appellante voert in beroep aan dat perceel 9 een subsidiabele oppervlakte heeft van 6,92 ha, zoals zij heeft opgegeven bij de Gecombineerde opgave 2015 en op de bedrijfskaart expliciet heeft vermeld. Uit de ingezonden gebruiksverklaring en de factuur voor loonwerkzaamheden blijkt onomstotelijk dat er sprake is van het telen van 6,92 ha wintertarwe op perceel 9. Ook blijkt uit mededelingen van de zijde van verweerder dat 11,57 ha wintertarwe is geteeld aan de rechterzijde van perceel 9 waarvoor niemand betalingsrechten heeft geclaimd. Er is volgens appellante dan ook sprake van een kennelijke fout bij de intekening van het perceel op de bedrijfskaart. Het verschil tussen de opgegeven oppervlakte van 6,92 ha en de door verweerder goedgekeurde oppervlakte van 5,35 ha is aanzienlijk en had gezien de bij verweerder aanwezige deskundigheid als tegenstrijdig moeten opvallen. Appellante stelt te goeder trouw te zijn en merkt op dat terwijl verweerder wel fouten mag maken, zij als bescheiden landbouwer vijf jaar moet boeten en een gedeelte van zijn bescheiden aanvulling op zijn ouderdomsuitkering zal missen.

4. Het College overweegt dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de uiterste datum voor het indienen van een aanvraag al ruimschoots was verstreken. Wijziging van de aanvraag kon op dat moment alleen nog als sprake was van een kennelijke fout, zo volgt uit artikel 4 van Verordening 809/2014. Uit dit artikel volgt verder dat verweerder een kennelijke fout alleen mag erkennen als deze gemakkelijk kan worden geconstateerd bij een administratieve controle van de aanvraag en eventuele bewijsstukken.

5. Verweerder hanteert bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout het zogeheten werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002). Het College heeft het werkdocument eerder zo uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen (zie de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:83 en de daar aangehaalde rechtspraak). Naar het oordeel van het College mag verweerder van het werkdocument uitgaan bij de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout.

6. De aanvraag van appellante is de door haar op papier ingediende Gecombineerde opgave 2015. In dat stuk heeft zij bij de opgave percelen perceel 9 opgegeven met een oppervlakte van 6,92 ha en ook bij volgteelten perceel 9 opgegeven met een oppervlakte van 6,92 ha. Daarnaast heeft appellante perceel 9 ingetekend op de bedrijfskaart en daarbij expliciet 6,92 ha vermeld. Naar het oordeel van het College is hierdoor in de Gecombineerde opgave 2015 zelf geen tegenstrijdigheid te ontdekken, want het is op het oog niet te zien dat dat ingetekende oppervlakte van perceel 9 afwijkt van de opgegeven oppervlakte. Daarvoor is het verschil te klein. Naar het oordeel van het College is er dan ook geen sprake van een tegenstrijdigheid in de aanvraag. Het is niet zo dat verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van wat appellante beoogde aan te vragen. Van een kennelijke fout is geen sprake. Verweerder hoefde bij zijn beoordeling ook niet na te gaan of grenzend aan perceel 9 al dan niet betalingsrechten waren geclaimd. Deze informatie zat namelijk niet bij de aanvraag.

8. Gezien doel en strekking van de bedrijfskaart – het (exact) vaststellen van de ligging van de opgegeven gewaspercelen en het aantal betalingsrechten – acht het College het niet onjuist dat verweerder een aanvrager aan de door haar opgegeven perceelgrenzen houdt (zie de uitspraak van het College van 2 april 2008, ECLI:NL:CBB:2008:BC9985). Verweerder heeft de door appellante in bezwaar naar voren gebrachte wijziging daarom terecht niet geaccepteerd.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.

w.g. H.B. van Gijn w.g. M.B. van Zantvoort

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.