Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 6 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat de eerste, tweede en vierde maatregel uit de last ten onrechte zijn opgelegd en het primaire besluit in zoverre herroepen.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beschikking van 19 juli 2017 heeft het College het onderzoek heropend teneinde toezichthouder [naam 2] op te roepen om als getuige te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft daarop plaatsgevonden op 22 november 2017.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam 2] is als getuige gehoord.
Te nemen maatregelen:
(…)
- Droge en zindelijke huisvesting voor de pony’s (artikel 1.7 onder d Besluit houders van dieren)
(…)”
1.2
Bij besluit van 16 juli 2015 is aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren. Hierbij is hem, onder verwijzing naar het bijgevoegde toezichtrapport van 10 juli 2015, voor zover hier van belang, meegedeeld dat bij de controle is vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van zijn pony’s is aangetast. Appellant is hierbij de volgende maatregel (nummer 3) opgelegd:
“Zorg dat uw pony’s altijd over een schone en droge huisvesting kunnen beschikken”.
Appellant dient deze maatregel te nemen voor 27 juli 2015.
1.3
Op 21 augustus 2016 heeft een toezichthouder een hercontrole uitgevoerd ten aanzien van de opgelegde last onder bestuursdwang. Uit het naar aanleiding hiervan opgemaakte toezichtrapport van 7 september 2015, blijkt onder meer het volgende:
“(…)
Verder zag ik dat op een stal na, waarin paardachtigen waren gehuisvest, deze schoon waren. In een stal met daarin een jonge Friese hengst van ongeveer twee jaar oud, zag ik, dat deze te nat was. De stal was onzindelijk. Ik hoorde de hengst soppen op de natte bodem. (…)
Betrokkene gaf aan de hengst te willen verkopen. Verder verklaarde hij dat de stal van de hengst zo nat was door zijn gedrag. (…) Het was de laatste stal die hij moest uitmesten verklaarde hij.
(…)”
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant wat betreft de maatregel ten aanzien van de schone en droge huisvesting van zijn pony’s, ongegrond verklaard en deze maatregel gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, gelet op de constatering dat bij een aantal pony’s aangekoekte (droge) mest op de flanken, dijbenen en buik zat, de verblijven nat en met mest vervuild waren. Hieraan staat het gegeven dat appellant vlasvezel als vloerbedekking gebruikt volgens verweerder niet in de weg.
3. Appellant voert aan dat als gevolg van de extreme regenbuien op 8 juli 2015 water in sommige stallen is gelopen en hij op het moment van de controle bezig was om de stallen schoon te maken. Ten bewijze hiervan heeft hij een print overgelegd van de site
http://nieuws.weeronline.nl/29-7-2015-juli-2015-van-hittegolf-tot-zomerstorm.Volgens hem gaat het dan ook slechts om een momentopname en is het welzijn van zijn pony’s niet in het geding geweest. Appellant heeft voorts verzocht om een schadevergoeding.
3.1
Verweerder stelt dat hij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door de toezichthouder gedane constateringen. Verweerder heeft ter zitting op 4 juli 2017 verklaard dat de toezichthouder desgevraagd heeft aangegeven met een omstandigheid ter plaatse als extreme regenval rekening te houden als daar sprake van zou zijn.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Ingevolge artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren is het houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
Ingevolge artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren draagt degene die een dier houdt er zorg voor dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden.
5. Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, en
artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, in samenhang bezien met artikel 1.7, onder d, van het Besluit houders van dieren. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.2
In verband met de stelling van appellant dat de staat van de huisvesting van zijn pony’s is te wijten aan hevige regenval op de dag voor de controle, heeft het College aanleiding gezien [naam 2] als getuige te horen over de staat van de huisvesting in verband met de regenval.
5.3
Ter zitting heeft getuige [naam 2] , voor zover van belang, onder ede desgevraagd het volgende verklaard ten aanzien van de staat van de huisvesting van de pony’s van appellant en hun toestand:
“Van de 9 pony’s stonden 5 pony’s in sterk vervuilde stallen. (…) Ze stonden afzonderlijk gehuisvest in boxen. (…)
Betrokkene heeft de dieren op vlas staan. (…) Vlas heeft een bepaalde eigenschap. Het vlas kan enorm veel vocht opnemen en wordt daarom veel gebruikt door paarden- en ponyhouders om dan makkelijk alles schoon te houden. Alleen als vlas langdurig te nat is en dus te veel urine of anderszins vocht in de stal komt, dan gaat de vlaskorrel klonteren en die wordt dan donker, donkerrood of zwart en dan is de werking van de opname van het vocht dan niet meer aanwezig. In 5 stallen was dat het geval. En die stallen waren dusdanig nat dat je de dieren ook hoorde lopen in de stallen door soppende geluiden die uit de dikke doordrongen mestlaag kwamen. (…)
Op één stal na want die was uitgemest. (…) Op één stal stond een pony op een verse laag vlas, heel helder van kleur, en die stal was schoon. Alleen die pony die was erg vervuild op de flanken en aan de buik met mest, dus die had daarvoor ook in een vervuilde stal gestaan. (…)
In twee of drie stallen was de laag 20 tot 30 cm en in andere stallen was het een dunnere laag en zag je ook wel de ondervloer liggen. (…)
Andere pony’s waren ook vervuild. De flanken, de buiken, zaten allemaal aangekoekte mest op (…).”
Op de vraag van het College aan [naam 2] hoe lang de verontreiniging heeft geduurd, heeft hij als volgt geantwoord:
“Als de stallen zo nat zijn als ik ze bij betrokkene heb aangetroffen dan is daar in een week of 2/3 niks gedaan.”
Op de vraag van het College aan [naam 2] hoeveel tijd het nodig heeft voor aangekoekte mest zichtbaar wordt, heeft hij als volgt geantwoord:
“Dan spreek je over zo lang als een dag of 10 voordat het echt aankoekt en blijft zitten.”
Op de vraag van het College of [naam 2] bekend was met extreme regenval op 8 juli 2015 en de vraag van verweerder aan [naam 2] of hij tijdens de controle op het erf plassen of poelen water heeft aangetroffen, heeft hij het volgende verklaard:
“Niks van bekend op de dag van de controle. (…) Ik kan mij daar niets van herinneren en op de foto’s zie ik het ook niet. (…) Die paddock was zeker niet door en door nat, want dan had ik dat opgenomen in het toezichtrapport. (…) Voor de rest kan ik me helemaal niks herinneren van overdadig water, niks. (…) Als je praat over extreme regenval die dan kennelijk van buiten naar binnenin de stallen komt lopen dan is een paddock, waar constant paarden in lopen, die is zo aangetrapt dan zie je daar plassen in staan.”
5.4
Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat de bij de controle op 9 juli 2015 door de toezichthouders geconstateerde staat van de huisvesting van zijn pony’s volledig te wijten is aan hevige regenval op 8 juli 2015 en er daarom ten tijde van deze controle sprake was van een momentopname. Gelet op de bevindingen zoals vervat in het toezichtrapport, de daarbij gevoegde foto’s en de ter zitting door toezichthouder [naam 2] onder ede afgelegde verklaring is het College van oordeel dat niet aannemelijk is dat de bij de controle aangetroffen huisvestingssituatie van de pony’s van de een op de andere dag is ontstaan. Het College acht hierbij met name van belang dat [naam 2] heeft verklaard dat de natte en vervuilde stallen waarin vijf pony’s op 9 juli 2015 waren gehuisvest, gezien de staat van verontreiniging van het vlas, gedurende tenminste twee weken niet waren uitgemest, en dat hij op die dag meerdere pony’s, waaronder een pony in een schone stal, heeft gezien met aangekoekte mest op de flanken en buiken, hetgeen zich niet laat verklaren door (hevige) regenval op de dag voor de controle, omdat het meerdere dagen duurt voordat mest in de waargenomen mate aangekoekt blijft zitten. Hiertegenover heeft appellant zijn stelling dat het water in de stallen was gelopen als gevolg van extreme regenval en sprake was van een momentopname bij de controle naar het oordeel van het College niet met overtuigende bewijsmiddelen gestaafd. De door hem overgelegde print van de onder rechtsoverweging 3 genoemde website is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat appellant onvoldoende heeft gezorgd voor een schone en droge huisvesting van zijn pony’s, waardoor sprake is van overtreding van genoemde wettelijke bepalingen.
5.5
Dit betekent dat verweerder bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden is naar het oordeel van het College niet gebleken.
6. Hetgeen appellant nog heeft gesteld met betrekking tot de afhandeling van zijn bezwaarschrift doet aan het vorenstaande niet af.
Verzoek om schadevergoeding
7. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt het College als volgt.
7.1
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Ingevolge artikel 8:91, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek, indien dit wordt gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit, ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep aanhangig is.
7.2
Appellant heeft ter zitting van 4 juli 2017 toegelicht dat zijn verzoek ziet op de kosten die hij heeft gemaakt voor de vachtverzorging van zijn honden door een professionele hondentrimmer. Appellant stelt deze kosten te hebben gemaakt, omdat hij tijdens de controle op 9 juli 2015 te verstaan heeft gekregen dat hij direct een hondentrimmer moest inschakelen.
7.3
Het College stelt vast dat de in het primair besluit opgelegde maatregel ten behoeve van de vachtverzorging van de honden van appellant (maatregel 1) bij het bestreden besluit is ingetrokken. Het College stelt voorts vast dat appellant voornoemde kosten heeft gemaakt voordat deze maatregel bij het primaire besluit werd opgelegd. Deze kosten zijn dan ook niet gemaakt als gevolg van het primaire besluit.
Voorts heeft appellant naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Hierbij is van belang dat de in het primair besluit opgelegde maatregel ten behoeve van de vachtverzorging van de honden van appellant bij het bestreden besluit niet is ingetrokken vanwege de onrechtmatigheid daarvan, maar omdat deze maatregel reeds door appellant was uitgevoerd op het moment dat deze maatregel bij het primaire besluit aan hem werd opgelegd.
6.4
Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.