3.1
Appellante betoogt dat het boeterapport onvoldoende bewijsmiddelen bevat waardoor de overtreding niet bewezen kan worden.
Appellante betoogt subsidiair dat de bewezenverklaring geen overtreding oplevert. Noch artikel 3, aanhef en onder c, noch paragraaf 1.2 en evenmin onderdeel 1.1 van bijlage I van hoofdstuk II van Verordening 1/2005 kent echter een strafbepaling met de in het primaire besluit gegeven omschrijving (zie 1.3) van het beboete feit.
Ook indien het beboetbare feit zoals beschreven in het primaire besluit bewezen zou kunnen worden, kan de bewezenverklaring niet kwalificeren als strafbaar feit. Appellante bestrijdt de juistheid van hetgeen de rechtbank in rechtsoverwegingen 3.4 en 3.5 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Het feitencomplex dat verweerder bewezen heeft geacht en waarvoor hij appellante heeft beboet is immers niet als zodanig in enige Verordening, wet of regeling vastgelegd als overtreding. Verweerder heeft als het ware een deel van artikel 1.1 van hoofdstuk II van Bijlage I van de Transportverordening samengetrokken met artikel 1.2, terwijl hij tegelijkertijd zowel artikel 1.1, aanhef, sub b, als artikel 1.2 heeft omgevormd en bekort en waardoor een geheel andersluidende tekst is ontstaan. Gevolg is dat het bewezenverklaarde geen overtreding oplevert en derhalve geen boete kan worden opgelegd.
Appellante voert aan dat overweging 3.5 onjuist is. Ook wanneer bewezen zou kunnen worden verklaard dat niet is gezorgd voor voldoende bescherming tegen de kou, dan levert dat immers nog steeds geen overtreding/strafbaar feit op, gelet op de geheel andersluidende tekst van artikel 1.1. Bovendien duiden de woorden ‘in combinatie met’ erop dat verweerder appellante het samenstel van gedragingen/nalaten verwijt, en in dit geval het één echt in combinatie met het ander heeft willen opnemen. In een dergelijke situatie kan niet een deel van de ‘tenlastelegging’ in het kader van de bewezenverklaring en kwalificering daarvan, worden afgesplitst en genegeerd teneinde toch tot een ‘veroordeling’ te komen, omdat verweerder in bezwaar een grondslagwijziging heeft bewerkstelligd en in bezwaar artikel 1.2 niet meer aan de beboeting ten grondslag heeft gelegd. In feite is dat echter wel wat de rechtbank doet.
Appellante bestrijdt verder de juistheid van overweging 3.6 van de aangevallen uitspraak. Het gaat hier om een punitieve sanctie. Wettelijke regels dienen derhalve voor rechtssubjecten op voorhand duidelijk, kenbaar en voorzienbaar te zijn. De Transportverordening bevat echter een dusdanig open norm – het vervoermiddel moet ‘zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd en worden gebruikt dat’ etc. –dat niet kan worden gesteld dat die norm aan die vereisten voldoet. De tekst geeft immers niet meer houvast dan het woord als zodanig. Het gevolg daarvan in de praktijk is dat een overtreding wordt bewezen door een ingetreden gevolg (dode dieren): als er achteraf dode dieren worden aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat die dieren tijdens het transport zijn overleden, dan wordt daarmee bewezen geacht dat het vervoermiddel dus niet zodanig was ontworpen en geconstrueerd, dan wel zodanig werd gebruikt.
Vanzelfsprekend kan niet van de wetgever worden verlangd dat hij tot in de kleinste details normeert waaraan vervoermiddelen onder allerlei soorten van omstandigheden moeten voldoen. Maar hier is het andere uiteinde van het spectrum aan de orde: de norm is dermate open dat hij wordt ingevuld met een los daarvan geconstateerd feit, met als gevolg dat de bewezen verklaring een cirkelredenering wordt.
3.2
Verweerder voert gemotiveerd verweer.
4. De Transportverordening, luidt voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 3
Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
(…)
Bijlage I
(…)
HOOFDSTUK II
VERVOERMIDDELEN
1. Bepalingen voor vervoermiddelen in het algemeen
5.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 3, aanhef, Bijlage I, hoofdstuk II, onderdeel 1.1, aanhef en onder b, en onderdeel 1.2 van de Transportverordening heeft overtreden. De bewijslast van de overtreding rust, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, op de staatssecretaris als het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Het College beantwoordt vermelde vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
5.2
Het College stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting heeft erkend dat hoofdstuk II, onderdeel 1.2, van Bijlage I, van de Transportverordening, dat ziet op de adequate ventilatie van de vrachtwagen, ten onrechte aan het boetebesluit ten grondslag is gelegd. Dit betekent dat de staatssecretaris ten onrechte heeft vastgesteld dat appellante deze bepaling heeft overtreden en het hoger beroep derhalve in zoverre gegrond is.
5.3
Voor het bewijs dat appellante artikel 3, aanhef, en hoofdstuk II, onderdeel 1.1, aanhef en onder b, van Bijlage I, van de Transportverordening heeft overtreden steunt de staatssecretaris op het boeterapport van 10 maart 2016. Naar het oordeel van het College biedt het boeterapport onvoldoende grondslag voor de vaststelling dat appellante genoemde bepalingen heeft overtreden. De constateringen door de toezichthoudend dierenarts dat er DOA’s zijn aangetroffen die koud aanvoelden, dat sprake was van lichte nachtvorst en dat op de vrachtwagen ijsvorming is aangetroffen, zijn daarvoor onvoldoende, omdat daaruit nog niet zonder meer volgt dat de vrachtwagen op zodanige wijze is geconstrueerd, of in dit geval gebruikt, dat de daarin vervoerde dieren onvoldoende bescherming werd geboden tegen slechte weersomstandigheden of extreme temperaturen. Daarvoor had tevens uit het boeterapport moeten blijken welk gebrek de vrachtwagen in dit opzicht vertoonde of in welk opzicht sprake was van onjuist gebruik en dat het gebrek dan wel het onjuist gebruik de oorzaak van het overlijden van de dieren is geweest. Het boeterapport biedt dit inzicht echter niet. Het College acht daarbij van belang dat de toezichthoudend dierenarts [naam 3] ter zitting heeft verklaard dat zij de vrachtwagen van appellante pas heeft gezien tijdens het uitladen van de kuikens, nadat de windschermen waren verwijderd en deze niet heeft onderzocht. Ook heeft de toezichthoudend dierenarts ter zitting verklaard dat zij geen deskundigheid heeft ten aanzien van de uitrusting van de vrachtwagen. Daardoor is niet aangetoond dat de vrachtwagen zodanig werd gebruikt, of gebrekkig was, dat de dieren geen bescherming werd geboden tegen de kou. Daar komt bij dat appellante onweersproken heeft gesteld dat de vrachtwagen beschikte over een winteruitrusting. Naar het oordeel van het College heeft verweerder dan ook ten onrechte geconcludeerd dat appellante artikel 3, aanhef, en hoofdstuk II, onderdeel 1.1, aanhef en onder b, van Bijlage I, van de Transportverordening heeft overtreden.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het College zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep alsnog gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen.
7. Het College veroordeelt de staatssecretaris in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.970,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
8. De staatssecretaris dient voorts het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 835,- (€ 334,- bij de rechtbank en € 501,- bij het College) te vergoeden.