1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1
Ingevolge artikel 21b van de Msw is het een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de productie van dierlijke meststoffen door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
2.2
Het begrip “melkvee” is, voor zover van belang, gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van Msw:
(…)
2°. jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleesveehouderij tot 1 jaar en
3°. jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren.
3.1
De minister heeft verzoeksters fosfaatrecht herzien, omdat bij de berekening van de rechten in het besluit van 12 januari 2018 ook jongvee is meegeteld dat nooit een kalf krijgt en alleen gehouden wordt voor de vleesproductie. Daarvoor zijn geen fosfaatrechten nodig. Het fosfaatrecht was daarom in de visie van de minister te hoog vastgesteld.
3.2
Aanvankelijk gaf de minister een uitleg aan de wet waarin ook voor de slacht bedoeld vrouwelijk jongvee onder het verbod van artikel 21b van de Msw viel en kende zij (ook) voor deze (op 2 juli 2015 gehouden) koeien fosfaatrechten toe (de eerste wetsuitleg). In de Beleidsregel fosfaatrechten jongvee van 18 juli 2018 (Stcrt. 2018, nr. 38996) (Beleidsregel) geeft de minister een andere wetsuitleg en rekent zij jongvee dat niet wordt gehouden voor de melkveehouderij alleen tot melkvee als de dieren bedoeld zijn om een kalf te krijgen. Voor jongvee dat nooit een kalf krijgt en dus alleen gehouden wordt voor de productie van vlees zijn geen rechten nodig, aldus de toelichting bij de Beleidsregel (de tweede wetsuitleg). De Beleidsregel kondigt tevens de herziening van de toegekende fosfaatrechten aan indien deze niet overeenkomstig de gewijzigde wetsuitleg zijn vastgesteld. Die herziening moet volgens de toelichting voorkomen dat veehouders onrechtmatige staatssteun genieten.
3.3
De minister stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid om fosfaatrechten toe te kennen ook de bevoegdheid meebrengt om deze te herzien. Bovendien verplicht artikel 7, eerste lid, van de Wet terugvordering staatsteun daartoe, aangezien de toekenning van het fosfaatrecht in strijd was met artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Van strijdigheid met algemene rechtsbeginselen is geen sprake. De minister verwijst daarbij naar de brieven aan de Tweede Kamer van 29 maart 2018 (Kamerstukken II, 2017-2018, 33037, nr. 281) en van 18 juli 2018 (Kamerstukken II, 2017-2018, 33 037, nr. 308). De minister betwist het spoedeisende belang bij de gevraagde voorziening.
4. Verzoekster stelt in maart 2018 277,77 kg fosfaatrechten te hebben verkocht. De herziening van haar fosfaatrechten brengt haar in de problemen. De koper verlangt de levering van de verkochte fosfaatrechten. Om aan haar verplichtingen jegens de koper te voldoen en de Msw niet te overtreden, zou verzoekster fosfaatrechten moeten verwerven, wat financieel zeer moeilijk is.
5. De voorzieningenrechter ziet hierin niet de voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed. Het gaat in dit geval immers enkel om een financieel belang. Verzoekster is door de koper aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 25.000,-. Een financieel belang is, volgens vaste jurisprudentie, op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld en evenmin anderszins gebleken. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.