Fosfaatrechten. Verweerder is in beroep volledig tegemoetgekomen. Blijft over het beroep tegen brief met herhaald besluit, dit is niet gericht op rechtsgevolg dus geen appellabel besluit. Beroep is niet-ontvankelijk.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2019 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] , [naam 2] en [naam 3], te [plaats] , appellante
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigden: mr. J.G. Biesheuvel en mr. M. Leegsma).
Procesverloop
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de door verweerder als herziening van zijn besluit van 19 april 2018 aangemerkte beslissing van 13 september 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 april 2019 heeft verweerder een nieuw besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2019. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.1
Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 7.930 kilogram (kg).
1.2
Bij besluit van 19 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van appellante gehonoreerd en het fosfaatrecht verhoogd van 7.930 kg naar 8.044 kg. In zijn brief van 13 september 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bezwaar gedeeltelijk (en niet geheel) gegrond had moeten verklaren en het fosfaatrecht vervolgens ongewijzigd vastgesteld op 8.044 kg. Hiertegen heeft appellante beroep ingesteld.
2. Met zijn besluit van 19 april 2019 heeft verweerder het fosfaatrecht verder verhoogd naar 8.157 kg. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van rechtswege mede gericht tegen een wijzigingsbesluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Verweerder is met het besluit van 19 april 2019 volledig tegemoetgekomen aan appellante en bij gebrek aan belang richt het beroep zich niet van rechtswege tegen dat besluit.
3. Gesteld, noch gebleken is dat appellante (nog) belang heeft bij de beoordeling van haar tegen de brief van 13 september 2018 gerichte beroep, zodat reeds om die reden het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daar voegt het College nog het volgende aan toe.
4. Met zijn brief van 13 september 2018 heeft verweerder niet meer dan een wijziging aangebracht in de motivering van het besluit van 19 april 2018, zonder dat hij daarmee bedoelde de door dat besluit tot stand gebrachte rechten en plichten te wijzigen. Dat betekent dat appellante in beroep is gekomen tegen een brief waarin geen besluit is vervat. Het beroep hiertegen is ook daarom niet-ontvankelijk.
5. Verweerder heeft appellante op het verkeerde been heeft gezet door onder de brief van 13 september 2018 een rechtsmiddelclausule te vermelden. Het College ziet daarom aanleiding te bepalen dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
Het College:
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. D. de Vries als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. D. de Vries
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: