uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2019 in de zaak tussen
de maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. H. Sikkema),
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Kuiper, mr. K.K.E. Blom en mr. J.H. Eleveld).
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van
artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 7.698 kilogram (kg).
Bij besluit van 13 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het fosfaatrecht vastgesteld op 13.903 kg.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is voor appellante verschenen [naam 2] .
Overwegingen
1.1
Appellante heeft na de peildatum van 2 juli 2015 een bedrijfsovername gedaan. Deze overname heeft de volgende achtergrond. Het bedrijf van de maatschap [naam 3] (verder maatschap [naam 3] ) is in het voorjaar van 2016 overgenomen door het bedrijf [naam 4] B.V. middels een algehele bedrijfsoverdracht. Het overgenomen bedrijf beschikte over de volgende dieraantallen: 121 runderen van diercategorie 100, 39 stuks jongvee van diercategorie 101 en 52 stuks jongvee van diercategorie 102. Op 30 maart 2017, heeft [naam 4] B.V. het bedrijf (voorheen van maatschap [naam 3] ) ingebracht in V.O.F. [naam 5] , eveneens middels een algehele bedrijfsoverdracht. Het bedrijf van V.O.F. [naam 5] is vervolgens op 31 december 2017 opgesplitst tussen drie partijen, waaronder appellante. Voorafgaand aan de opsplitsing beschikte V.O.F. [naam 5] over de volgende dieraantallen: 425 van diercategorie 100, 168 van diercategorie 101 en 163 van diercategorie 102. Op 28 december 2017 is deze laatste bedrijfsoverdracht aan verweerder gemeld, onder toevoeging van verschillende bijlagen.
1.2
Bij brief van 29 december 2017 heeft appellante gereageerd op de bij verweerder geregistreerde gegevens over de vaststelling van fosfaatrechten.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder 7.698 kg fosfaatrecht aan appellante toegekend. Daarbij is verweerder uitgegaan van de aanwezigheid op het bedrijf van appellante van onder meer 182 runderen van diercategorie 100, op de peildatum. Eén rund van diercategorie 100 dat op de peildatum op het bedrijf aanwezig was is niet meegerekend, omdat dit dier nog op de peildatum is afgevoerd voor de export.
1.4
In het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit om voornoemd rund niet mee te tellen gehandhaafd. Wel heeft verweerder naar aanleiding van het door appellante ingediende bezwaar, alsnog rekening gehouden met de door appellante gemelde bedrijfsovername. Het fosfaatrecht is met 6.205 kg verhoogd.
Beoordeling door het College
Aantal dieren op de peildatum
2. Appellante heeft aangevoerd dat verweerder het voor de export afgevoerde rund ten onrechte niet heeft meegeteld voor het te verlenen fosfaatrecht. In zijn verweerschrift heeft verweerder het standpunt van appellante beaamd, onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:523). Het fosfaatrecht voor het bedrijf (de bedrijfsovername niet meegerekend) komt daarmee uit op 7.729,8 kg, zoals ter zitting ook door appellante is bevestigd. Deze grond slaagt.
3.1
De andere beroepsgrond van appellante spitst zich toe op de hoeveelheid fosfaatrecht die aan appellante toekomt vanwege de bedrijfsovername. Appellante heeft het oorspronkelijke bedrijf van maatschap [naam 3] uit V.O.F. [naam 5] overgenomen, inclusief de dieraantallen van dit bedrijf en de bijbehorende referentiegegevens voor de hoeveelheid fosfaatrecht. Die hoeveelheid bedraagt volgens appellante 6.536 kg fosfaatrecht en niet 6.205 kg. Ter onderbouwing wijst appellante onder meer op de gegevens die zij bij de melding van de overdracht aan verweerder heeft verstrekt en op haar brief aan verweerder van 29 december 2017.
3.2
Naar aanleiding van de toelichting op zitting, in samenhang met het verweerschrift en het bestreden besluit, laat zich het standpunt van verweerder als volgt verwoorden. Verweerder heeft verwezen naar de systematiek van de wet en de toelichting daarbij. Verweerder heeft uit de melding van 28 december 2017 afgeleid dat tussen de bij de overdracht betrokken partijen is afgesproken dat appellante 29% van de referentiegegevens voor het fosfaatrecht van het bedrijf [naam 5] verkrijgt. Verweerder is van die afspraak uitgegaan bij de berekening van het fosfaatrecht. Verweerder heeft vervolgens per diercategorie van de dieraantallen van de V.O.F. [naam 5] 29% berekend en op basis daarvan het fosfaatrecht vastgesteld. Deze dieraantallen komen uit op 123 van diercategorie 100, 48 van diercategorie 101 en 47 van diercategorie 102.
4.1
Artikel 23, derde en vierde lid, van de Msw, voor zover hier van belang, luiden:
“3 Het op het bedrijf rustende fosfaatrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 21b, eerste lid, wordt door Onze Minister vastgesteld en komt overeen met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en krachtens de artikelen 4, 96 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde regels (I&R) is geregistreerd. (...)
4 Indien een landbouwer voor een datum die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, meldt en aantoont dat tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 een beëindigd bedrijf is overgenomen, wordt het fosfaatrecht, bedoeld in het derde lid, verhoogd, met het fosfaatrecht dat voor dit beëindigde bedrijf bij continuering, krachtens het derde lid zou zijn vastgesteld. Bij een gedeeltelijke overname vindt de verhoging naar rato plaats.”
4.2
De memorie van toelichting hierbij (Kamerstukken 2015-16, 34532, nr. 3, blz. 43) luidt, voor zover hier van belang:
“(…) Een bedrijf dat na 2 juli 2015 een ander bedrijf dat is gestopt geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen kan aanspraak maken op de rechten van het geheel of gedeeltelijk overgenomen bedrijf. Aangetoond moet worden dat het bedrijf (gedeeltelijk) is overgenomen en is gestopt voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Ook dient te worden aangegeven op hoeveel rechten aanspraak wordt gemaakt. (…)
Indien meerdere bedrijven een gestopt bedrijf hebben voortgezet kan discussie ontstaan over de verdeling van de rechten van het bedrijf dat is gestopt. Het is allereerst aan de overnemende partijen om hierover afspraken te maken. In veel gevallen zullen hier ook reeds afspraken over zijn gemaakt. Wanneer de overnemende bedrijven echter niet tot overeenstemming komen over de verdeling van de rechten van het bedrijf dat is gestopt, worden de rechten op verzoek toegewezen aan het bedrijf dat het merendeel van de stallen voor het houden van melkvee of een afgescheiden gedeelte daarvan heeft overgenomen. (...)”
5.1
Het College is van oordeel dat, nu dit volgt uit de toelichting bij de wet, verweerder terecht is uitgegaan van de afspraken tussen partijen over de verdeling van het fosfaatrecht bij de opsplitsing van V.O.F. [naam 5] . Verweerder wordt echter niet gevolgd in zijn standpunt in het bestreden besluit over wat door partijen is afgesproken. In de meldingsgegevens over de bedrijfsovername staat dat 29% van de referentiegegevens wordt overgenomen door appellante. Direct daarachter staat vermeld: “(conform bijlage 2)”. Op bijlage 2 staat handgeschreven “Gegevens overdracht naar maatschap [naam 6] ”. De bijlage bevat de “Referentiegegevens fosfaatrechten”, met daarbij de dieraantallen 121 (diercategorie 100), 39 (diercategorie 101) en 52 (diercategorie 102). Appellante heeft op zitting toegelicht dat deze dieraantallen, in zijn totaliteit bezien, volgens de verdelende partijen neerkomen op een fractie meer dan 29% van de dieraantallen van V.O.F. [naam 5] . Verder staat in de brief van appellante van 29 december 2017, in reactie op de door verweerder geregistreerde gegevens over de fosfaatrechten: “Cliënte heeft overgenomen 39 stuks “jongvee 101”, 52 stuks “jongvee 102” en 121 stuks “melk- en kalfkoeien 100”.
5.2
Het College is van oordeel dat uit deze gegevens voldoende duidelijk blijkt, zoals ook door verweerder op zitting is erkend, dat bij de bedrijfsovername is beoogd dat appellante het fosfaatrecht zou verkrijgen, behorend bij de dieraantallen 121, 39 en 52, en niet zoals verweerder heeft aangenomen 123, 48 en 47. Dat betekent dat ook deze grond slaagt.
6.1
Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het College zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat, uitgaande van de door appellante genoemde dieraantallen, de toe te kennen hoeveelheid fosfaatrecht door appellante volgens de juiste parameters is berekend. Ook is de juiste mate van generieke korting toegepast. Het College zal het geschil daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb finaal afdoen en het toe te kennen fosfaatrecht vaststellen op 7.729,8 kg + 6.536 kg = 14.265,8 kg, afgerond 14.266 kg.
6.2
Het College zal verweerder veroordelen in de in beroep gemaakte proceskosten. Deze worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.024,- (een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,-).