Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CBB:2019:226

College van Beroep voor het bedrijfsleven
22-05-2019
03-06-2019
18/2789
Bestuursrecht
Mondelinge uitspraak,Proces-verbaal

Fosfaatrechten. Totale hoeveelheid geproduceerde melk, gelet op de dierziekte subklinische mastitis, gesteld hoger te zijn dan door verweerder is aangenomen. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen.

Rechtspraak.nl
JBO 2019/215 met annotatie van Meijden, D. van der

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 18/2789

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: ir. W.J.F. van Balen),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Loontjes en mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van

artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van het bedrijf van appellant vastgesteld op 2.725 kilogram.

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan appellant te vergoeden.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder bij het vaststellen van het fosfaatrecht is uitgegaan van een te lage melkproductie, omdat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem weggegooide melk vanwege dierziekte in de veestapel. Het College stelt vast dat verweerder appellant op 30 april 2019 en dus nadat hij het bestreden besluit heeft genomen nog in de gelegenheid heeft gesteld de door appellante gestelde hoeveelheid weggegooide melk met nadere stukken te onderbouwen. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat het bestreden besluit aldus niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en heeft daarmee de onrechtmatigheid ervan erkend.

Appellant heeft bij e-mail van 10 mei 2019 aan verweerder een brief met bijlagen (MPR uitslagen, een MPR jaaroverzicht, rundveestaten over 2014 en specificaties van niet geleverde melk) toegezonden, waarin hij heeft uiteengezet dat het celgetal in de melk te hoog was door de dierziekte subklinische mastitis en hij hierdoor een hoeveelheid van 113.259,90 liter melk heeft moeten laten weglopen. Verweerder heeft zich hierover ter zitting aanvankelijk op het standpunt gesteld dat deze informatie niet volstaat, omdat daaruit niet blijkt welk dier welk diergeneesmiddel heeft gehad en hoeveel wachtdagen in acht zijn genomen waardoor niet kan worden berekend hoeveel dagen de melk is uitgehouden, maar heeft vervolgens erkend dat hij de door appellant ingediende stukken onjuist heeft beoordeeld. Ter zitting heeft appellant immers aangegeven dat de besmette koeien niet zijn behandeld door middel van medicatie, maar door hen rust te geven en dat uit de door hem ingediende MPR overzichten valt af te leiden welke koeien een te hoog celgetal hadden en wat hun gemiddelde dagproductie was. Het College zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder zich, indien hij meent dat een nadere onderbouwing nodig is, tot appellant wendt teneinde die onderbouwing te verkrijgen. Het College stelt hiervoor een termijn van zes weken.

3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.

w.g. A. Venekamp w.g. J.M.M. van Dalen

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.