Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2004:AR5315

Centrale Raad van Beroep
28-10-2004
08-11-2004
03/4507 MAW
Bestuursrecht, Ambtenarenrecht
Hoger beroep

Betrokkene is voor hernia geopereerd in het Centraal Militair Hospitaal. Operatie was op verkeerde niveau uitgevoerd. Afwijzing verzoek aansprakelijkheid te aanvaarden voor door chirurg gemaakte fout en schadevergoeding.

Rechtspraak.nl
TAR 2005/3

Uitspraak

03/4507 MAW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 juli 2003, nr. AWB 00/11597 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Gedaagde heeft een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van 16 september 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Keuning, advocaat te Leeuwarden. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Reigersberg Versluys en L.G. Koenen, arts, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie.

II. MOTIVERING

1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Appellant is op 6 februari 1997 aan een hernia geopereerd in het Centraal Militair Hospitaal. Op 23 juli 1998 is appellant in hetzelfde ziekenhuis wederom aan een hernia geopereerd. Daarbij is gebleken dat de eerste operatie op het verkeerde niveau was uitgevoerd.

1.2. Op 30 september 1999 heeft appellant gedaagde verzocht aansprakelijkheid te aanvaarden voor de door de chirurg gemaakte fout en de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. Dit verzoek heeft gedaagde overeenkomstig het advies van zijn medisch adviseur afgewezen bij besluit van 14 december 1999. Gedaagde is van mening dat de chirurg op 6 februari 1997 geen fout heeft begaan waarvoor hij op de voet van artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is, ook al is op het verkeerde niveau geopereerd. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van

25 september 2000.

2. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft daarbij gebruik gemaakt van alle beschikbare medische gegevens, waaronder met name het rapport van de door haar ingeschakelde medisch deskundige prof. dr. C.J.J. Avezaat (hierna: A).

3. Appellant houdt vol dat wel degelijk sprake is van een verwijtbare fout. Daarnaast acht appellant het niet zorgvuldig dat hij voorafgaande aan de eerste operatie niet is geïnformeerd over het risico dat er een fout zou worden gemaakt.

4. De Raad stelt vast dat het hier betreft een handelen van een onder gezag van gedaagde vallende militaire arts, waarvoor de norm geldt die genoemd is in de uitspraak van 25 oktober 2001, TAR 2002, 21. In het kader van de vraag of gedaagde vanwege dat handelen schadeplichtig is heeft de rechtbank terecht als toetsingsmaatstaf genomen de vraag of deze arts heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die onder de omstandigheden van het concrete geval van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij is allereerst aan de orde of de chirurg had mogen nalaten om zich er tijdens de operatie via röntgendoorlichting van te vergewissen of op het juiste niveau werd geopereerd. Het geschil spitst zich aldus toe op het punt of de chirurg door dit nalaten, gelet op hetgeen binnen zijn beroepsgroep gebruikelijk is, tekort is geschoten.

4.1. De Raad beantwoordt die vraag evenals de rechtbank ontkennend. Hij onderschrijft hetgeen de rechtbank tot dat oordeel heeft geleid en verwijst daarnaar. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep nog naar voren is gekomen voegt de Raad daaraan nog het volgende toe.

4.2. Voor de Raad staat vast dat in dit geval geen microchirurgische operatie is uitgevoerd, maar een klassieke operatie. Niet alleen wordt zulks vanwege gedaagde verklaard en kan het worden afgeleid uit het operatieverslag, maar ook de omvang van appellants eerste litteken wijst uit dat van een “knoopsgat”-operatie geen sprake kan zijn geweest. Uit het rapport van A moet de conclusie worden getrokken dat een groot deel van de Nederlandse neurochirurgen bij de klassieke herniaoperatie geen gebruik maakt van de methode van röntgendoorlichting, ook niet in geval van een anatomische bijzonderheid zoals bij appellant. De persoonlijke mening van A dat dit wél zou dienen te geschieden maakt dit niet anders. De onderhavige chirurg heeft zich, door röntgendoorlichting achterwege te laten, dus niet anders gedragen dan een groot deel van zijn collega’s zou hebben gedaan. De Raad acht daarbij niet zonder belang dat naar blijkt uit het rapport van A algemene richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Neurochirurgen aangaande de lokalisatietechniek bij herniaoperaties niet van de grond zijn gekomen en dat onder de leden van de vereniging een grote divergentie bestaat onder meer ten aanzien van de operatieve markering door middel van röntgendoorlichting.

4.3. De vraag of de bevindingen tijdens de operatie de neurochirurg tot twijfel hadden moeten aanzetten omtrent het niveau, zodat nader onderzoek had moeten plaatsvinden wordt door A niet zonder meer bevestigend beantwoord. De op het hogere niveau aangetroffen gedegenereerde tussenwervelschijf kon verantwoordelijk zijn voor appellants rugpijn, die overigens na de operatie ook aanvankelijk was verminderd. De Raad gaat dan ook niet mee in de stelling van appellant dat die bevindingen de chirurg hadden moeten aanzetten tot nader onderzoek.

5. Ook de vraag of appellant wel volledig is voorgelicht moet worden beantwoord in het kader van het zorgvuldig handelen van de arts. Gebleken is dat appellant op de gebruikelijke wijze is voorgelicht, waarbij de gewone risico’s zijn genoemd, maar niet is gewaarschuwd dat de mogelijkheid bestaat dat er een medische fout wordt gemaakt. Voorlichting in laatstbedoelde zin is ook volgens A in Nederland niet de norm. Dit brengt de Raad tot de slotsom dat ook wat betreft het informeren van appellant gehandeld is zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts doet.

6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak in stand kan blijven.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2004.

(get.) J.C.F. Talman.

(get.) P.J.W. Loots.

HD

04.10

Q

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.