E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6362 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 oktober 2004, reg.nr. 03/960 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 januari 2006, waar appellante - zoals tevoren aangekondigd - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.D. de Grave, werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 29 januari 2003 heeft gedaagde aan appellante een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend met ingang van 21 november 2002. Daarbij heeft gedaagde de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht tot 8 juli 2002 afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 januari 2003 ongegrond verklaard en de ingangsdatum op 21 november 2002 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van artikel 67, eerste lid, van de Abw wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 8 maart 2005, LJN AT0209) ziet hij, na de inwerkingtreding van artikel 68a van de Abw per 1 januari 2002, geen grond daarover wezenlijk anders te oordelen, zij het dat voor aanvraagdatum tevens meldingsdatum dient te worden gelezen.
Vaststaat dat appellante op 5 december 2002 een aanvraag heeft ingediend om een bijstandsuitkering met ingang van 8 juli 2002. Op 21 november 2002 had appellante zich reeds bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) gemeld om bijstand. Deze datum heeft gedaagde overeenkomstig het bepaalde in artikel 68a, eerste lid, van de Abw als ingangsdatum voor het recht op bijstand van appellante genomen. Van een eerdere aanvraag is de Raad uit de voorhanden zijnde gegevens niet gebleken. Weliswaar heeft appellante zich ook reeds op 12 juli 2002 gemeld bij het CWI om bijstand aan te vragen, maar tot het daadwerkelijk indienen van een aanvraag is het toen niet gekomen en op een daartoe gemaakte vervolgafspraak is appellante zonder meer niet verschenen. Ook anderszins is niet gebleken van enige actie van appellante richting gedaagde die vervolgens nog tot het innemen van een eerdere aanvraag had moeten leiden.
De vraag of appellante buiten staat is geweest (eerder) een aanvraag in te dienen beantwoordt de Raad ontkennend. Appellante heeft aangevoerd dat zij vanwege haar meervoudig gehandicapte zoon en daarmee verband houdende ziekenhuisbezoeken niet in de gelegenheid was om eerder een aanvraag om bijstand in te dienen. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat dit destijds een absoluut en voortdurend beletsel vormde om zelf dan wel met behulp van derden een bijstandsaanvraag in te dienen. Ook overigens acht de Raad geen sprake van bijzondere omstandigheden die het verlenen van bijstand met ingang van een eerdere datum dan per 21 november 2002 zouden rechtvaardigen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
7 februari 2006.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.