Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2006:AY6556

Centrale Raad van Beroep
10-08-2006
22-08-2006
05/4978 MAW
Bestuursrecht, Ambtenarenrecht
Hoger beroep

Eervol ontslag na dienstongeval. Invaliditeitspensioen. Komt betrokkene in aanmerking voor vergoeding van schade geleden als gevolg van gemaakte fouten en complicaties bij operatie in marine hospitaal? Weigering schadevergoeding. Geen causaal verband.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

05/4978 MAW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 juli 2005, 05/79 en 05/2780 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Defensie (hierna: Staatssecretaris)

Datum uitspraak: 10 augustus 2006

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens de Staatssecretaris heeft mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat te 's-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006. Appellant is verschenen met bijstand van mr. J.W. Koeleman, advocaat te Amersfoort, en van dr. mr. J.W. Bins, medisch adviseur te 's-Gravenhage. De Staatssecretaris heeft zich laten vertegen-woordigen door mr. C.C. Jongens, advocaat te 's-Gravenhage, door mr. Van den Brekel, voornoemd, en door mr. C. van der Lingen en mr. R.A. van Deele, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant, destijds majoor der mariniers, is op 14 december 1978 tijdens een training in Noorwegen een skiongeval overkomen waarbij een skistok zijn lichaam in lengterich-ting heeft doorboord vanaf het onderlijf tot het linker schouderblad. Voor de gevolgen van dit ongeval is hij in Noorwegen behandeld, waarbij onder meer een darmstoma (anus praeternaturalis) is aangebracht. Eind december 1978 is appellant overgebracht naar het Marine Hospitaal Overveen. Daar is hij op 27 februari 1979 door de militaire chirurg W. geopereerd teneinde de stoma te verwijderen en het natuurlijke verloop van het darm-kanaal te herstellen. Kort na deze operatie is een complicatie opgetreden waarbij zich darminhoud, pus en bloed een weg naar buiten hebben gebaand. Op 18 april 1979 is appellant in het Academisch Ziekenhuis te Leiden (AZL) geopereerd om de gevolgen van deze complicatie op te heffen.

1.2. Per 1 september 1985 is aan appellant eervol ontslag uit de dienst verleend wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst uit hoofde van ziekte of gebrek. Vervolgens hebben partijen geprocedeerd over het invaliditeitspensioen, hetgeen onder meer heeft geleid tot de uitspraak van deze Raad van 13 maart 2003, nr. 00/4049 MPW. Appellant ontvangt thans een invaliditeitspensioen naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 100% en met de bijzondere invaliditeitsverhoging van 40%.

1.3. Bij brief van 6 juli 2000 heeft appellant de Staatssecretaris aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het ongeval en de mislukte operatie. Bij brief van 28 augustus 2000 heeft de Staatssecretaris te kennen gegeven dat de ingediende schadeclaim formeel gezien is verjaard, doch zich bereid verklaard geen beroep op deze verjaring te doen en de schadeclaim in behandeling te nemen, in die zin dat onderzocht zal worden of inderdaad sprake is geweest van een bij de operatie in het Marine Hospitaal Overveen op 27 februari 1979 gemaakte fout. Zou dit zo zijn, dan zal eventuele restschade ten gevolge van die operatie worden vergoed. Daarbij stelde de Staatssecretaris als voorwaarde dat appellant zijn belangen ter zake door een onafhankelijk raadsman zou laten behartigen. De Staatssecretaris verklaarde zich voorts bereid de in redelijkheid te maken kosten van rechtsbijstand, tot het moment waarop een beslissing zal worden genomen, ongeacht de uitkomst van het onderzoek voor zijn rekening te nemen.

1.4. Appellant heeft zich voorzien van de bijstand van een advocaat, mr. Van der K., die namens hem met de Staatssecretaris in onderhandeling is getreden over de verder te volgen procedure. Afgesproken is dat advies zou worden ingewonnen bij een drietal hoogleraren, te weten de chirurgen prof. dr. H.J. ten Duis (traumatologie),

prof. dr. P.B Soeters (gastro-intestinale chirurgie) en prof. dr. H.W. Tilanus (darm- chirurgie). Tevens werd overeenstemming bereikt over de aan deze deskundigen voor te leggen vragen. Prof. Tilanus heeft rapport uitgebracht op 24 oktober 2002, prof. Soeters op 6 januari 2003 en prof. Ten Duis op 18 maart 2004.

1.5. Bij besluit van 28 april 2004, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 november 2004, heeft de Staatssecretaris geweigerd aansprakelijkheid te erkennen en de gestelde schade te vergoeden.

1.6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) het beroep van appellant ongegrond verklaard.

2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.

2.1. Gelet op hetgeen onder 1.3. is overwogen, kan dit geschil uitsluitend betrekking hebben op de vraag of appellant in aanmerking komt voor vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de operatie in het Marine Hospitaal Overveen op 27 februari 1979, waarbij de darmstoma is verwijderd en is getracht het natuurlijke verloop van het darmkanaal te herstellen. In dit verband kan het gaan om medische fouten die bij de voorbereiding, de uitvoering en de nazorg van deze operatie zijn gemaakt. Op zichzelf zou daarbij ook de hersteloperatie in het AZL in beeld kunnen komen, maar partijen zijn het erover eens dat die hersteloperatie - waarover appellant zich ter zitting lovend heeft uitgelaten - naar behoren is verricht.

2.1.1. Niet aan de orde zijn dan ook met name het skiongeval zelf en de wijze waarop de gevolgen daarvan overigens door de artsen zijn behandeld, waaronder het mogelijkerwijs niet tijdig onderkennen van een plexuslaesie. Ook kan de onder 1.2. bedoelde pensioenkwestie thans geen enkele rol (meer) spelen.

2.2. Het toetsingskader is door de rechtbank juist weergegeven. Het gaat daarbij om de gehoudenheid van de Staatssecretaris tot vergoeding van schade door gestelde fouten van ondergeschikten, in het bijzonder de militaire chirurg W. Voor deze vorm van aansprakelijkheid geldt de norm welke door de Raad is geformuleerd in zijn uitspraak van 25 oktober 2001, LJN AD6369, TAR 2002, 21. Daarbij is in een situatie als de onderhavige bepalend of is gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in gelijke omstandigheden mag worden verwacht.

2.3. Zoals reeds onder 1.4. aangegeven, hebben partijen in dit geval afspraken gemaakt omtrent de wijze waarop de eventuele aansprakelijkheid van de Staatssecretaris zou worden vastgesteld. Bij het maken van deze afspraken werd appellant bijgestaan door een advocaat van zijn keuze. Dat de (in redelijkheid gemaakte) kosten van deze bijstand door de Staatssecretaris zouden worden vergoed, doet aan de onafhankelijkheid van de raadsman niet af. De beschikbare stukken laten zien dat partijen zijn overeengekomen dat de adviezen van de drie door hen aangewezen deskundigen bindend zouden zijn, behoudens voor zover zou blijken dat de rapportage ondeugdelijk is of berust op ondeugdelijke of niet volledige gegevens. Uit die stukken - vooral uit de afgesproken tekst van de opdrachtbrief - komt tevens naar voren dat de deskundigen, desgewenst na onderling overleg, afzonderlijk zouden rapporteren en dat hun slechts zou worden gevraagd op elkaars adviezen te reageren in geval van verschillen in de conclusies.

2.4. De Raad heeft geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de adviezen van de deskundigen naar inhoud of wijze van totstandkoming dusdanige gebreken vertonen dat de Staatssecretaris zijn besluitvorming niet daarop had mogen baseren. De adviezen zijn innerlijk consistent en behandelen de gestelde vragen met voldoende diepgang.

2.5. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden staande gehouden dat de adviezen geen enkele aanwijzing voor verwijtbaar onzorgvuldig handelen behelzen. Aannemelijk is geworden dat een complicatie als hier in geding bij darmoperaties niet ongebruikelijk is - genoemd worden percentages tussen 5 en 15 - en dat het optreden ervan op zichzelf nog niet bewijst dat medisch onzorgvuldig is gehandeld. Prof. Soeters merkt echter op dat het feit dat zich al na twee dagen tekenen van lekkage voordeden geïnterpreteerd kan worden als een technische fout bij het leggen van de naad tussen de aan- en de afvoerende darm. Bovendien wijzen de deskundigen op de ontoereikendheid van de medische verslag-legging, onder meer ten aanzien van het gebruikte hechtmateriaal. Verder worden vraagtekens geplaatst bij het ontbreken van begeleidende maatregelen zoals het vooraf verwijderen van ingedikte faeces uit het rectum en het oprekken van de anus, alsmede bij het volledig afsluiten van de huid en het niet onverwijld heropenen daarvan toen kort na de operatie problemen ontstonden.

2.6. Doorslaggevend is evenwel - en hier volgt de Raad de Staatssecretaris en de rechtbank - dat de deskundigen unaniem van opvatting zijn dat causaal verband tussen de (mogelijk) bij de operatie gemaakte fouten en de huidige klachten en/of afwijkingen van appellant ontbreekt. Dienaangaande is door partijen aan de deskundigen de vraag voorgelegd of, indien naar hun mening sprake is geweest van onzorgvuldigheden in het behandelingstraject, de huidige klachten en/of afwijkingen dan naar hun mening zijn te beschouwen als een gevolg van dat onzorgvuldig handelen of moeten worden beschouwd als voortvloeiend uit het ongevalsletsel op zichzelf. De aldus in onderling overleg geformuleerde causaliteitsvraag is door alle drie deskundigen ondubbelzinnig in laatstbedoelde zin beantwoord: de klachten en/of afwijkingen van appellant zijn toe te schrijven aan het skiongeval als zodanig en niet of nauwelijks aan de nadien opgetreden complicatie na het verwijderen van de darmstoma. Omdat de deskundigen op dit punt dezelfde mening waren toegedaan - en er voor het overige ook geen diepgaande verschillen tussen de drie adviezen waren aan te wijzen - behoefde de Staatssecretaris geen aanleiding te zien om de deskundigen op elkanders adviezen te laten reageren. Evenmin is van de zijde van appellant daarop aangedrongen.

2.7. Gegeven de onder 2.1. aangeduide beperking van de ter beantwoording staande aansprakelijkheidsvraag, heeft de Staatssecretaris dan ook terecht geweigerd de door appellant gestelde schade te vergoeden. Het bestreden besluit houdt in rechte stand en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en R. Kooper en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006.

(get.) J.Th. Wolleswinkel.

(get.) O.C. Boute.

HD

18.07

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.