09/5073 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juli 2009, 08/3554 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P.F. van Duren, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2010. Namens appellant is mr. Van Duren verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 1 november 2007 is [naam werknemer] bij appellant in dienst getreden. Per 1 april 2008 is hem vanwege ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulling van de betrekking ontslag verleend. [werknemer] heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW) aangevraagd. Per 1 april 2008 heeft het Uwv hem daarvoor in aanmerking gebracht.
1.2. Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het Uwv de door het Uwv betaalde uitkeringslasten van [werknemer] op appellant verhaald. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het bestreden besluit van 7 juli 2008 ongegrond is verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, welk beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond is verklaard.
2. De stellingen van appellant in hoger beroep komen erop neer dat het Uwv een onjuiste uitleg geeft aan de bewoordingen van artikel 79, eerste lid, van de WW. Volgens appellant kan niet worden gezegd dat een overheidswerknemer een WW-uitkering ontvangt uit hoofde van een dienstbetrekking indien die dienstbetrekking geen 26 weken heeft geduurd. Appellant stelt dat slechts verhaal op de overheidswerkgever mogelijk is indien in de dienstbetrekking of dienstbetrekkingen bij de overheidswerkgever wordt voldaan aan de referte-eis uit artikel 17 van de WW.
3. Het standpunt van het Uwv komt er kort gezegd op neer dat voor de bepaling of de uitkering op een overheidswerkgever kan worden verhaald slechts van belang is uit welke dienstbetrekking een overheidswerknemer werkloos is geworden. De lengte van dat dienstverband speelt daarbij volgens het Uwv geen rol. Het Uwv heeft daarbij, onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank, verwezen naar de voor de WW gevolgde systematiek van het eigen risico dragen door overheidswerkgevers en de wijze waarop de financiering en uitvoering daarvan is neergelegd in de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
"Het Uwv verhaalt op de overheidswerkgever tot wie de dienstbetrekking bestond uit hoofde waarvan de overheidswerknemer de in onderdeel a bedoelde uitkering ontvangt:
a. de op grond van hoofdstuk II te betalen uitkering aan die overheidswerknemer(…)".
4.2. Artikel 17 van de WW luidt als volgt:
"Recht op uitkering ontstaat voor de werknemer indien hij in 36 weken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht".
4.3. Artikel 79 van de WW bevat geen verwijzing naar artikel 17 van de WW en de daarin opgenomen zogenoemde weken-eis. De tekst van artikel 17 bevat evenmin een aanwijzing dat bij verhaal zou moeten worden afgeweken van de in de WW neergelegde systematiek van het ontstaan van werkloosheid. Werkloosheid ontstaat als de werknemer arbeidsuren en het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon heeft verloren. Aan het ontstaan van werkloosheid gaat derhalve een dienstbetrekking vooraf. De lengte van die dienstbetrekking speelt bij de vaststelling of sprake is van werkloosheid geen rol. De rechtbank heeft daarom, met het Uwv, artikel 79 van de WW op een juiste wijze uitgelegd waar zij heeft geoordeeld dat de zinsnede ‘dienstbetrekking uit hoofde waarvan de overheidswerknemer uitkering ontvangt’ moet worden begrepen als ‘de dienstbetrekking waaruit de overheidswerknemer werkloos is geworden’.
4.4. De wijze waarop de financiering van het eigen risico dragen door de overheidswerkgever is neergelegd in diverse bepalingen van de Wfsv heeft geen rechtstreeks gevolg voor de betekenis van artikel 79 van de WW, nu in dat artikel geen verwijzing naar die bepalingen is opgenomen.
4.5. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR