1.2. Het college heeft appellante bij besluit van 19 november 2010 in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden voor 3,5 uur per week voor de periode 15 november 2010 tot en met 11 november 2012, te leveren in de vorm van een persoonsgebonden budget. Daaraan is ten grondslag gelegd het medisch advies van de aan Achmea Vitale verbonden arts
K. van Landeghem van 3 november 2010 en een ambtelijk indicatierapport van
17 november 2010. De indicatie voor 3,5 uur per week is als volgt berekend: 90 minuten voor zware huishoudelijke werkzaamheden, 30 minuten voor boodschappen, 60 minuten voor wasverzorging en 30 minuten voor lichte huishoudelijke werkzaamheden.
1.3. Bij besluit van 2 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 november 2010 ongegrond verklaard. Gelet op het nadere medisch advies van de aan de GGD-Den Haag verbonden arts L.K. Liem van
15 februari 2011 is er medisch gezien geen reden voor wijziging van de vastgestelde indicatie. Op basis van de geldende normering wordt voor het zware en lichte werk in twee niet essentiële woonruimten aanvullend 14 minuten per week berekend. De indicatie komt daarmee uit op een totaal van 3 uur en 44 minuten. Dit leidt echter niet tot een wijziging van de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden, omdat de beleidsregels meebrengen dat de geïndiceerde 3 uur en 44 minuten worden afgerond op 3,5 uur.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan de indicatie worden gedragen door de aan het college uitgebrachte medische adviezen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college twee slaapkamers terecht als niet essentiële woonruimten heeft aangemerkt, zodat het college daar 14 minuten per week voor mocht toekennen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het naar beneden afronden van de omvang van de in minuten berekende indicatie op het hele dan wel het halve uur, zoals bepaald in de van toepassing zijnde beleidsregels, niet onverbindend is.
3.
Appellante voert in hoger beroep aan dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de aan het college uitgebrachte medische adviezen. De beide adviezen komen niet geheel overeen en het advies van de arts Liem is niet inhoudelijk concludent nu appellante in het rapport van Liem voor een aantal functies zowel licht als ernstig beperkt is geacht. Verder stelt appellante dat ten onrechte het standpunt van het college is gevolgd, dat de twee extra slaapkamers niet-essentiële woonruimtes zijn nu deze kamers op zeer regelmatige basis worden gebruikt. Ten slotte brengt appellante naar voren dat de aanvullend berekende
2.
De indicatie in minuten moet worden afgerond op het dichtstbijzijnde (half) uur. Dit is dus als volgt:
a. Indien het totaal aantal minuten uitkomt op een heel uur plus 0-14 minuten, dan wordt dit afgerond naar beneden, naar het hele uur.
b. Indien het totaal aantal minuten uitkomt op een heel uur plus 15-29 minuten dan wordt naar boven afgerond, naar het halve uur.
c. Indien het totaal aantal minuten uitkomt op een heel uur plus 31-44 minuten dan wordt deze afgerond naar beneden, naar het halve uur.
d. Indien het totaal aantal minuten uitkomt op een heel uur plus 45-59 minuten, dan wordt het afgerond naar het volgende hele uur.”
4.2.
De Raad verwerpt de beroepsgrond dat het college zich niet mocht baseren op de aan haar uitgebrachte medische adviezen. Niet is gebleken van strijdigheid tussen de adviezen van Liem en Van Landeghem. Voorts heeft het college in het verweerschrift van 31 oktober 2012 genoegzaam toegelicht dat het gegeven dat in het rapport van Liem van 15 februari 2011 bij bepaalde functies zowel de kolom licht beperkt als zwaar beperkt is aangekruist, inhoudt dat appellante ten aanzien van die functies licht tot ernstig beperkt is.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat in de twee extra slaapkamers in het huis van appellante in het weekend haar zelfstandig wonende kinderen logeren. Gelet op dit gebruik door derden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bij deze kamers niet om essentiële leefruimten van appellante zelf gaat die bij de beoordeling van de noodzaak van huishoudelijke hulp moeten worden betrokken.
4.4.
Artikel 4, eerste lid, van de Wmo brengt, voor zover het huishoudelijke verzorging betreft, mee dat het college voorzieningen moet treffen die zich kwalificeren als compensatie voor de beperkingen die de persoon, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, van de Wmo, ondervindt bij zijn zelfredzaamheid. Een voorziening die een deel van die beperkingen ongecompenseerd laat is in zoverre geen toereikende voorziening in de zin van artikel 4 van de Wmo. De door het college gehanteerde systematiek in artikel 6, tweede lid, onder a en onder c, van de Beleidsregels, waarbij noodzakelijk geachte minuten huishoudelijke hulp worden afgerond naar beneden om te komen tot een toekenning van hele of halve uren, verdraagt zich niet met artikel 4, eerste lid, van de Wmo. Deze systematiek kan er immers toe leiden dat niet alle door het college noodzakelijk geachte minuten huishoudelijke hulp worden verkregen en dus een deel van de beperkingen ongecompenseerd wordt gelaten.
4.5.
Nu vaststaat dat het college 3 uur en 44 minuten per week huishoudelijke hulp noodzakelijk acht als compensatie voor de beperkingen van appellante, leidt hetgeen is overwogen in 4.4 ertoe dat het bestreden besluit waarbij slechts 3,5 uur per week huishoudelijke hulp aan appellante is toegekend in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de Wmo en voor vernietiging in aanmerking komt. Dit laatste geldt ook voor de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten.
4.6.
De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg hij aan deze uitkomst moet geven. In dit geval kan de Raad niet zelf in de zaak voorzien, omdat het college meerdere mogelijkheden ter beschikking staan voor de wijze waarop bij de toekenning van de huishoudelijk hulp rekening wordt gehouden met de benodigde 3 uur en 44 minuten per week. Het college kan besluiten tot toekenning van huishoudelijke hulp in die omvang dan wel besluiten de afrondingssystematiek op hele respectievelijk halve uren te handhaven, mits deze ten voordele van appellante strekt. De Raad zal het college daarom opdragen om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het hiervoor genoemde gebrek wordt hersteld.