Afwijzing aanvraag op grond van de Beleidsregels aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten voor een tegemoetkoming in de wettelijke eigen bijdrage voor thuiszorg. Appellant heeft de - voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke - informatie niet verstrekt. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor 2011 de wettelijke eigen bijdrage voor thuiszorg heeft moeten voldoen.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2012, 12/2028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en, desgevraagd, nadere informatie verstrekt.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 december 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 14 april 2011 een aanvraag op grond van de Beleidsregels aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Beleidsregels) ingediend voor een tegemoetkoming in de wettelijke eigen bijdrage voor thuiszorg. Bij brief van 16 augustus 2011 heeft het college appellant verzocht nadere informatie te verstrekken, in de vorm van, voor zover van belang, een kopie van de beschikking van het CIZ/CAK waaruit blijkt dat appellant voor het jaar 2011 de wettelijke eigen bijdrage voor thuiszorg moet voldoen. Appellant heeft deze beschikking niet overgelegd.
1.2.
Bij besluit van 12 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij de kosten waarop zijn aanvraag van 14 april 2011 ziet daadwerkelijk heeft gemaakt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het college op de hoogte is van zijn medische problematiek en op basis daarvan een aanvullende tegemoetkoming op grond van de Beleidsregels voor de verschuldigde wettelijke eigen bijdrage voor thuiszorg had moeten toekennen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft kenbaar gemaakt dat de Beleidsregels de verlening van categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van de WWB betreffen. Ingevolge artikel 2, onder 2.1, van de Beleidsregels verstrekt het college als aanvulling op een eventuele vergoeding op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, op aanvraag, aan chronisch zieken en gehandicapten met een laag inkomen een forfaitaire vergoeding ter bestrijding van de noodzakelijk te maken meerkosten die de ziekte of handicap met zich meebrengt. Ingevolge artikel 3, onder 3.1, van de Beleidsregels wordt de forfaitaire vergoeding toegekend voor onder meer wettelijke eigen bijdrages.
4.2.
Dat het college bekend is met de medische problematiek van appellant doet er niet aan af dat het college moet kunnen beoordelen of de kosten waarvoor appellant een aanvullende tegemoetkoming op grond van de Beleidsregels heeft aangevraagd zich ook daadwerkelijk voordoen. Om die reden heeft het college appellant verzocht om de CIZ/CAK-beschikking waaruit dat zou moeten blijken over te leggen. Vaststaat dat appellant deze - voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke - informatie niet heeft verstrekt. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor 2011 de wettelijke eigen bijdrage voor thuiszorg heeft moeten voldoen. Gelet hierop is de aanvraag terecht en op goede gronden afgewezen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) T.A. Meijering
HD
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: