Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 augustus 2013, 13/3276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 13 september 2012 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van achterstallige huur.
1.2.
Bij besluit van 5 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellanten niet beschikken over een geldige verblijfstitel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellanten zich dienen te wenden tot het Centraal Orgaan Asielzoekers. De rechten van appellant, die minderjarig is, en appellante zijn ernstig geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 13 september 2012 tot en met 5 december 2012.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten in de te beoordelen periode geen vreemdeling waren in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan is op appellanten artikel 16, tweede lid, van de WWB van toepassing en kan aan hen zelfs uit hoofde van zeer dringende redenen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen bijzondere bijstand op grond van de WWB worden toegekend.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1259) kan, indien ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), daaraan niet met toepassing van de WWB gestalte worden gegeven. De vraag of appellanten zijn aan te merken als kwetsbare personen die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming genieten, kan daarom in het kader van de WWB in het midden blijven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) P.C. de Wit
HD
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: