1.1.
Appellante heeft op 14 januari 2013 en 28 januari 2013 aanvragen om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de door haar verschuldigde eigen bijdrage rechtsbijstand tot een bedrag van € 459,- en voor de kosten van griffierecht tot een bedrag van € 115,-.
1.2.
Bij besluit van 30 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2013 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvragen van appellante afgewezen op de grond dat appellante over voldoende draagkracht beschikt om zelf te voorzien in de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Het dagelijks bestuur heeft deze kosten vastgesteld op € 574,-, de draagkracht op € 580,51 en het draagkrachtjaar bepaald op de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft het dagelijks bestuur beoordelingsruimte voor het vaststellen van de draagkracht van de betrokkene. In het ‘Eigen Beleid Werkplein Baanzicht’ (beleid) is bepaald dat de draagkracht uit het inkomen wordt gevormd door het inkomen op jaarbasis dat resteert na aftrek van 120% van de voor de betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit beleid gaat de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. De omstandigheid dat andere gemeenten in het beleid met betrekking tot de vaststelling van de draagkracht normaliter wel rekening houden met ziektekostenpremies, woonlasten en bijzondere kosten in verband met ziekte, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het standpunt van het dagelijks bestuur dat aan appellante voor medisch noodzakelijke kosten reeds bijzondere bijstand wordt verstrekt, zodat daar in de draagkrachtberekening geen rekening meer mee behoeft te worden gehouden, en dat de bestedingsruimte van appellante in principe niet wordt beïnvloed door de naar voren gebrachte kostenposten, komt de rechtbank niet onjuist voor. Aan de omstandigheid dat in voorgaande jaren is vastgesteld dat appellante niet over draagkracht beschikt, kan geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat dit ook in de onderhavige draagkrachtperiode het geval zou zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stelling van appellante dat zij voor andere kosten wel bijzondere bijstand ontvangt. In hetgeen appellante heeft aangevoerd over haar medische situatie en de gevolgen daarvan op de financiële situatie waarin zij verkeert zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen op grond waarvan het dagelijks bestuur van zijn beleid had moeten afwijken.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de draagkracht door het dagelijks bestuur niet correct is berekend en op nihil had moeten worden bepaald nu in 2010 de draagkracht op nihil is vastgesteld. Sindsdien is de situatie van appellante niet gewijzigd. Het dagelijks bestuur heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de woonlasten en ziektekosten van appellante bij de berekening van de draagkracht. In 2010 is wel rekening gehouden met extra woonkosten. In het beleid staat aangegeven dat het dagelijks bestuur rekening dient te houden met bijzondere uitgaven. Bovendien krijgt appellante voor andere kostenposten wel bijzondere bijstand en is de hardheidsclausule van toepassing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in wezen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de
aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden afgewezen. De Raad voegt hier nog het volgende aan toe. Het dagelijks bestuur heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat het besluit om in 2010 extra woonkosten mee te wegen berust op een misverstand. Het dagelijks bestuur heeft zich terecht niet gehouden geacht om de onjuiste berekening in 2010 bij de onderhavige draagkrachtberekening te herhalen.