Het Uwv heeft terecht de WAO-uitkering van betrokkene niet uitbetaald over de periode van 1 maart 2010 tot en met 14 juni 2011. Hij heeft eveneens terecht het bedrag van € 21.006,26 aan onverschuldigd betaalde uitkering van betrokkene teruggevorderd. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd, wordt geen dringende reden gezien om van terugvordering af te zien.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
24 december 2013, 13/1320 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke. Namens betrokkene is verschenen
mr. J.W. Bosman, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 8 juni 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 14 juni 2011 is in haar woning een hennepkwekerij ontdekt. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene over de periode van 1 maart 2010 tot 15 juni 2011 inkomsten heeft gehad uit deze hennepkwekerij. Deze inkomsten heeft het Uwv bepaald op € 58.700,-. Dit bedrag is gebaseerd op de bevindingen van de Regiopolitie Twente zoals neergelegd in het rapport van
13 september 2011.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft appellant bepaald dat betrokkenes WAO-uitkering over de periode van 1 april 2010 tot 15 juni 2011 niet wordt uitbetaald, op de grond dat betrokkene op basis van de door haar ontvangen inkomsten uit arbeid als minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Het bedrag van € 21.006,26 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering wordt van betrokkene teruggevorderd. Bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in haar uitspraak is overwogen. Tevens heeft de rechtbank bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht gegeven. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 18 januari 2013 een belastend besluit is. Op appellant rust daarom de bewijslast ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot het niet uitbetalen en terugvorderen van betrokkenes WAO-uitkering over de periode van 1 maart 2010 tot en met 14 juni 2011. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene inkomsten uit arbeid heeft genoten. Betrokkene heeft in het verhoor op 30 november 2012 meerdere malen expliciet ontkend dat zij werkzaamheden heeft verricht voor de hennepkwekerij. Zij heeft consistent verklaard dat een derde, een man die zich Jaap noemt, de enige eigenaar en exploitant was van de hennepkwekerij en dat betrokkene in totaal € 1.500,- heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen van haar woning voor de hennepkwekerij. Betrokkene heeft aangevoerd dat zij niet over de kennis beschikt om zelf een hennepkwekerij op te zetten en dat zij dit niet eens zou kunnen vanwege haar lichamelijke klachten. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat betrokkene wel werkzaamheden heeft verricht voor de hennepkwekerij, dan wel dat zij meer inkomsten heeft genoten dan de genoemde € 1.500,-.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewijslast bij het Uwv ligt en heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de uitspraak van 17 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF3199. Betrokkene heeft niet met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aangetoond dat zij zelf geen arbeid heeft verricht. Dit rechtvaardigt de veronderstelling dat betrokkene direct betrokken is geweest bij het exploiteren van de hennepkwekerij. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat betrokkene meer inkomsten uit arbeid heeft verkregen dan het onder 2 genoemde bedrag
3.2.
Betrokkene heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Zij heeft aangevoerd dat appellant de nodige kennis dient te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. De door appellant genoemde uitspraak van de Raad is gedaan met inachtneming van de specifieke context en onder de specifieke omstandigheden van die zaak. Niet is gebleken dat betrokkene in de thans voorliggende zaak inkomsten uit arbeid heeft verkregen.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van appellant dat betrokkene in de periode van 1 maart 2010 tot en met 14 juni 2011 meerdere oogsten uit haar hennepkwekerij heeft gehad en daaruit inkomsten heeft genoten. Het bestreden besluit is een voor betrokkene belastend besluit. Alvorens dat besluit wordt genomen dient appellant de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Appellant dient aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 44 van de WAO is voldaan.
4.2.
Vaststaat dat betrokkene haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet overeenkomstig artikel 80, eerste lid, van de WAO onverwijld en uit eigen beweging bij appellant melding te maken van het vestigen van de hennepkwekerij in haar woning. Voorts heeft betrokkene geen gegevens overgelegd waaruit blijkt wat haar inkomsten zijn geweest in de periode in geding. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 20 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2083) is het Uwv, wanneer de verzekerde verzuimt concrete, verifieerbare gegevens over zijn inkomsten te verstrekken, bevoegd om die inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Wel zal aan die schatting voldoende onderzoek moeten voorafgaan. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van de betrokkene vallen geheel binnen haar risicosfeer. Appellant heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd een rapport Werknemersfraude van 10 januari 2013. Dat rapport vormt samen met het politieonderzoek een deugdelijke grondslag voor het bestreden besluit. Nu er geen twijfel over bestaat dat er meerdere malen is geoogst in de hennepkwekerij en betrokkene heeft verzuimd terstond concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen aan appellant te verschaffen, heeft appellant de uit of in verband met die kwekerij genoten inkomsten schattenderwijs mogen vaststellen. Appellant heeft daarbij mogen afgaan op de berekeningen gegeven in het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 13 september 2011 en het vermelde rapport Werknemersfraude.
4.3.
De omstandigheid dat betrokkene consequent heeft verklaard dat niet zij, maar een man die zich Jaap noemt de hennepkwekerij heeft opgezet en geëxploiteerd, betekent niet dat die verklaring reeds daarom geloofwaardig is. Aan betrokkenes verklaringen wordt daarom niet die betekenis gehecht die betrokkene daaraan gehecht wil zien. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat betrokkene in de in geding zijnde periode kennelijk geen enkele (serieuze) poging heeft gedaan om de juiste identiteit van de man die zich Jaap noemde, te achterhalen. Dat betrokkene vanwege haar lichamelijke beperkingen niet in staat is zwaar lichamelijk werk te verrichten en dat zij niet beschikt over de vereiste (technische) kennis om een hennepkwekerij op te zetten, doet niet af aan het feit dat in haar woning een hennepkwekerij van flinke omvang is geëxploiteerd en dat het in verband daarmee niet onaannemelijk is dat zij wel minimaal enige ( verzorgende) arbeid ten behoeve van de kwekerij heeft (of moet hebben) verricht in verband waarmee zij inkomsten heeft verkregen. De omstandigheid dat de politierechter heeft geoordeeld dat betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF3199) wordt in een strafrechtelijke procedure aan de rechter niet alleen een andere vraag ter beantwoording voorgelegd, maar bestaat bovendien een aanmerkelijk verschil tussen de vereisten waaraan het bewijs in strafzaken moet voldoen en de vereisten voor het bewijs in een bestuursrechtelijke beroepsprocedure.
4.4.
Appellant heeft terecht de WAO-uitkering van betrokkene niet uitbetaald over de periode van 1 maart 2010 tot en met 14 juni 2011. Hij heeft eveneens terecht het bedrag van
€ 21.006,26 aan onverschuldigd betaalde uitkering van betrokkene teruggevorderd. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd, wordt geen dringende reden gezien om van terugvordering af te zien.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) L.H.J. van Haarlem
NK
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: