In de procedure met nummer 09/959 is vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellante op 5 november 2008 tot de datum van deze uitspraak ruim
zeven jaar verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar ruim
negen maanden geduurd, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 7 oktober 2009 tot de uitspraak op 27 augustus 2014,
vier jaar, tien maanden en drie weken geduurd, en heeft de behandeling van het hoger beroep door de Raad vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift op 8 oktober 2014 tot de datum van deze uitspaak, ruim veertien maanden geduurd. Omdat door appellante in de bestuurlijke fase is verzocht om aanhouding van het bezwaar tot de uitspraak van de rechtbank in een andere zaak (nummer 08/994) op 21 juli 2009, is geen sprake van termijnoverschrijding in de bestuurlijke fase. De redelijke termijn is wel geschonden in de rechterlijke fase. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek ter zitting op 12 april 2010 op verzoek van appellante is geschorst om een uitspraak van de Raad in een andere procedure af te wachten. Daarin wordt aanleiding gevonden om de wachttijd die met dit verzoek is gemoeid, van de zittingsdatum
12 april 2010 tot de datum van de betreffende uitspraak van de Raad op 5 november 2010, zijnde zes maanden en ongeveer drie weken, in mindering te brengen op de duur van de overschrijding. Voor het overige zijn noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van appellante aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. Het rapport van de door appellante ingeschakelde deskundige B.H.R. Wolffenbuttel is reeds ingestuurd bij brief van
7 januari 2010. Appellante heeft bij brief van 9 november 2010 aan de rechtbank verzocht om de procedure te hervatten omdat inmiddels de uitspraak van de Raad van 5 november 2010, waarop haar aanhoudingsverzoek was gebaseerd, beschikbaar was. Appellante heeft nadien nog driemaal naar de voortgang in de zaak geïnformeerd met verwijzing naar haar brief van
9 november 2010. Het inschakelen van een deskundige door de rechtbank rechtvaardigt geen verlenging van de behandelingsduur in de rechterlijke fase. Dit brengt mee dat de redelijke termijn in de procedure bij de rechtbank is overschreden met twee jaar en tien maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000,- voor rekening van de Staat. De rechtbank heeft dit niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de Staat veroordelen tot betaling van het bedrag van € 3.000,- aan appellante.