Weigering terug te komen van besluit tot beëindiging van ZW-uitkering. Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb. In dit geding is het verzoek gedaan op een datum waarop het tijdvak waarover ziekengeld kon worden verstrekt als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, reeds was verstreken. Een beoordeling over eventuele aanspraken voor de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 september 2013, 12/1631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M.R.H. Meijer, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. F.M.A. van der Loo, kantoorgenoot van mr. Meijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als assistent makelaar. Na het einde van het dienstverband ontving hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Op 27 augustus 2008 heeft hij zich ziek gemeld wegens prostaatklachten. Daarnaast is appellant bekend met onder andere psychische klachten. Bij besluit van 13 oktober 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 28 augustus 2008 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 1 december 2008 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 8 december 2008 beëindigd. Hierbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant ondanks resterende klachten weer in staat is om het laatst verrichte werk van assistent makelaar te verrichten. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 29 januari 2009 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het besluit van 29 januari 2009 is na beroep in stand gebleven. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de desbetreffende uitspraak.
1.3.
Bij brief van 8 februari 2012 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 1 december 2008. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft hij een rapport afkomstig van psychiater L.J.F. Oberg van 24 november 1982 overgelegd. Dit rapport is volgens appellant pas recent boven water gekomen. In dit rapport heeft psychiater Oberg bij appellant de diagnose psychastene karakterneurose gesteld. Volgens appellant blijkt uit deze diagnose dat hij al 30 jaar een persoonlijkheidsstoornis heeft. Nu de verzekeringsartsen niet op de hoogte waren van deze diagnose en daarmee geen rekening hebben kunnen houden, dienen zij de medische toestand van appellant per 8 december 2008 opnieuw te beoordelen.
1.4.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2012 besloten om niet terug te komen van het besluit van 1 december 2008. Hierbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie leiden dat het besluit van 1 december 2008 onjuist is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2012 is bij besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht besloten niet terug te komen van het besluit van 1 december 2008. Appellant heeft aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag gelegd. De in het rapport van psychiater Oberg gestelde diagnose kan niet als een nieuw gebleken feit worden aangemerkt. Blijkens de verklaring van appellant ter zitting van de rechtbank was dit rapport al tijdens de ZW-procedure in 2008 bij hem bekend. Appellant heeft het rapport destijds ter inzage gegeven aan de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben het rapport gelezen, maar niet opgenomen in het dossier. Nu het rapport van psychiater Oberg en de daarin gestelde diagnose al in 2008 bij appellant bekend waren en bovendien al onder de aandacht waren gebracht van de verzekeringsartsen, kan deze diagnose niet als een nieuw gebleken feit worden aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het rapport van psychiater Oberg en de daarin gestelde diagnose psychastene karakterneurose niet als een nieuw gebleken feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangemerkt. Uit het dossier blijkt volgens appellant niet dat de verzekeringsartsen dit rapport en de diagnose destijds in hun beoordeling hebben betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het verzoek van appellant van 8 februari 2012 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van 1 december 2008 tot beëindiging van zijn ZW-uitkering. Vooropgesteld moet worden dat in deze zaak geen aanleiding is toepassing te geven aan de rechtspraak betreffende duuraanspraken, zoals deze onder meer is weergegeven in de uitspraak van
14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) en herhaald in de uitspraak van 16 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4388). In dit geding is het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit gedaan op een datum waarop het tijdvak waarover ziekengeld kon worden verstrekt als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, reeds was verstreken. Een beoordeling over eventuele aanspraken voor de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
4.2.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de in het rapport van psychiater Oberg gestelde diagnose geen nieuw gebleken feit is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dienaangaande volledig en maakt die tot de zijne. De stelling van appellant dat de verzekeringsartsen dit rapport en de diagnose destijds niet hebben betrokken in hun beoordeling, is in dit geval niet relevant voor de beantwoording van de vraag of de diagnose moet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit. De door psychiater Oberg gestelde diagnose kan reeds niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit, omdat appellant, zo heeft hij nogmaals erkend in hoger beroep, al ten tijde van de
ZW-procedure in 2008 met het rapport en de diagnose bekend was. Het Uwv was dan ook bevoegd om onder overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 1 december 2008 af te wijzen. De wijze waarop het Uwv van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, kan de rechterlijke toetsing doorstaan.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk
AP
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: