De Raad heeft in de tussenuitspraak van 16 november 2012 overwogen dat het Uwv zich nog niet heeft uitgelaten over het gehele schadeverzoek van appellante. Het Uwv is opgedragen het gebrek te herstellen door nader te beoordelen of het bedrag aan vergoeding van wettelijke rente, genoemd in het besluit van 12 juni 2012, te laag is en of er aanleiding is om overige schade te vergoeden. Dit heeft geleid tot de aanvullende beslissing op bezwaar van 7 februari 2013.
1.3.1.
De Raad heeft in de tussenuitspraak van 23 mei 2014 geoordeeld dat de door appellante geclaimde loonschade een gevolg is van de onrechtmatig opgelegde loonsanctie en dat het Uwv in zijn besluit van 7 februari 2013 heeft miskend dat die schade voor appellante is ontstaan met de uitbetaling door haar aan de werknemer van loon op grond van die achteraf onrechtmatig gebleken loonsanctie en dat dit betekent dat het Uwv 70% van het door appellante over de desbetreffende periode doorbetaalde loon, althans het wettelijk minimumloon, aan appellante had dienen te vergoeden, evenals de over dit loon opgebouwde vakantietoeslag en de aan de loondoorbetaling verbonden werkgeverslasten. Over het aldus vast te stellen schadebedrag is wettelijke rente verschuldigd. Het Uwv is opgedragen het gebrek in het besluit van 7 februari 2013 te herstellen en de door appellante gevorderde loonschade, vermeerderd met werkgeverslasten, vakantiegeld en wettelijke rente vast te stellen.
1.3.2.
Voorts heeft de Raad in de tussenuitspraak van 23 mei 2014 geoordeeld dat het Uwv terecht het verzoek om vergoeding van de door appellante gestelde gevolgschade van € 100,- per dag, bestaande uit het moeten inschakelen van extra hulpverlening, heeft afgewezen omdat appellante de gestelde schade niet nader heeft onderbouwd en dat het Uwv het verzoek om immateriële schadevergoeding eveneens terecht heeft afgewezen nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voor toewijzing van een dergelijke schadevergoeding geldende voorwaarde, namelijk dat zij zodanig onder de besluiten heeft geleden dat sprake was van geestelijk leed dat kan worden beschouwd als een aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het Uwv heeft ter uitvoering van de tweede tussenuitspraak op 5 september 2014 een aanvullende beslissing op bezwaar genomen. Het Uwv heeft het verzoek om vergoeding van de loonschade, vermeerderd met werkgeverslasten, vakantiegeld en wettelijke rente afgewezen. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat het Uwv bij besluit van
7 juni 2010 de loonsanctie heeft ingetrokken, zodat slechts de loonbetalingen aan de werknemer tot en met juni 2010 nog een gevolg kunnen zijn van het onrechtmatige loonsanctiebesluit van 2 februari 2010. De loonbetalingen vanaf 1 juli 2010 tot en met
31 januari 2011 acht het Uwv geen gevolg meer van het onrechtmatige loonsanctiebesluit van 2 februari 2010 en het Uwv acht zich voor die betalingen niet schadeplichtig. Het door appellante over de periode 7 maart 2010 tot en met 30 juni 2010 aan de werknemer betaalde brutoloon van € 4.898,61 heeft het Uwv aangemerkt als loonschade als gevolg van het onrechtmatige besluit, welke voor vergoeding in aanmerking komt. Omdat de nabetaling van de WIA-uitkering over de periode 7 maart 2010 tot en met 31 januari 2011 ten bedrage van
€ 11.621,97 bruto, na machtiging van de werknemer, aan appellante is gedaan, deze (tevens) betrekking had op de periode 7 maart 2010 tot en met 30 juni 2010 en de schade overtreft, is het Uwv van mening dat appellante geen recht heeft op aanvullende schadevergoeding.
3. Door appellante is in reactie op het besluit van 5 september 2014 aangevoerd dat het Uwv niet kan volstaan met vergoeding van de loonschade tot aan de intrekking van het onrechtmatige loonsanctiebesluit, omdat zij het loon van de werknemer over een heel jaar heeft betaald, omdat deze anders van inkomen verstoken zou zijn. Voorts is wederom gesteld dat het Uwv een schadevergoeding van € 100,- per dag is verschuldigd vanaf 8 maart 2010 tot en met het eind van de procedure wegens het inschakelen van extra hulpverlening in verband met de administratieve handelingen die nodig waren om de loonsanctie ongedaan te maken.
4. Nu niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, strekt het geding in hoger beroep zich mede uit tot het besluit van 5 september 2014.