Individuele woonvoorziening gevraagd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bij een uitval van de lift van acht keer in 2013 en één keer in 2014, niet gezegd kan worden dat de uitval zodanig is dat appellante geen normaal gebruik kon maken van haar woning.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2015, 14/8026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Mathoerapersad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2016. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Mathoerapersad. Het college is vertegenwoordigd door
mr. F.G. Veldstra.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woont sinds augustus 2014 in een seniorenwoning aan de [adres A] in [woonplaats]. Daarvoor woonde zij aan de [adres B] in [woonplaats]. De woning aan de [adres B] is op de tweede etage van een flatgebouw en is bereikbaar met een lift. Op 21 mei 2014 heeft appellante bij het college een tegemoetkoming aangevraagd in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat de lift in de flat regelmatig defect is. Zij kan dan haar woning niet bereiken, omdat zij niet kan traplopen.
1.2.
Het college heeft de aanvraag van appellante in een besluit van 23 juli 2014 afgewezen. Op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning verstrekt het college alleen een individuele woonvoorziening ter compensatie van aantoonbare beperkingen bij het normaal gebruik van de woning. Deze situatie doet zich niet voor, omdat de lift niet structureel defect was en, over het algemeen, dezelfde dag was gemaakt. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 3 november 2014 (bestreden besluit). Tegen dat besluit heeft appellante beroep ingediend bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er tussen partijen geen verschil van mening is dat appellante met haar beperkingen niet kan traplopen. Volgens de rechtbank was de lift echter niet zo vaak defect dat appellante aantoonbare beperkingen ondervond bij het normale gebruik van de woning. In 2013 was de lift namelijk acht keer defect en in 2014 één keer. In bijna alle gevallen is de lift dezelfde dag gerepareerd. Er is geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Kern van het hoger beroep is dat zij wel aantoonbare beperkingen heeft ondervonden bij het normale gebruik van haar voormalige woning aan de [adres B]. Zij heeft minimaal acht keer per jaar voor een defecte lift gezeten en moest dan anderhalf tot twee uur wachten totdat een voorbijganger bereid was haar naar boven te begeleiden. Weliswaar werd de lift steeds dezelfde dag gerepareerd maar dat laat onverlet dat appellante moest wachten. Zij zat tijdens die wachttijd in een hulpeloze en afhankelijke situatie. Als al zou moeten worden aangenomen dat appellantes woning geschikt was voor normaal gebruik, had toepassing gegeven moeten worden aan de hardheidsclausule.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
De concrete vraag is of het feit dat de lift in de jaren 2013 en 2014 defect is geweest, inhoudt dat appellante aantoonbare beperkingen heeft ondervonden bij het normale gebruik van haar voormalige woning. De rechtbank heeft bij de beantwoording van die vraag terecht de frequentie van de uitval van de lift meegewogen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bij een uitval van de lift van acht keer in 2013 (waarvan twee keer op dezelfde dag, dus op zeven dagen) en één keer in 2014 en een reparatie door de verhuurder op dezelfde dag, niet gezegd kan worden dat de uitval zodanig is dat appellante geen normaal gebruik kon maken van haar woning. Dat laat onverlet dat onderkend wordt dat een situatie waarin appellante moest wachten op hulp voor haar ongemakkelijk is geweest. De stelling van appellantes gemachtigde dat appellante in de gevallen waarin zij moest wachten gestresseerd en in paniek raakte, heeft hij eerst op de zitting bij de Raad gedaan en niet nader onderbouwd.
4.2.
Ten slotte heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen houdt in dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Borman
IvR
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: