Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2016:2547

Centrale Raad van Beroep
06-07-2016
12-07-2016
14-19 ZW
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Vrijwillige verzekering. Uwv heeft vrijwillige verzekering alsnog met terugwerkende kracht beëindigd. In verband met bezwaren appellant tegen hoogte dagloon en niet betaling premie is dit niet in strijd met de rechtszekerheid.

Rechtspraak.nl
ABkort 2016/261
USZ 2016/250
SZR-Updates.nl 2016-0733

Uitspraak

14/19 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

21 november 2013, 13/608 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om schadevergoeding

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.

Mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld en aanvullende stukken ingezonden.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Appellant is verschenen. Zijn gemachtigde is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.

Op 11 maart 2012 heeft appellant zich aangemeld voor de vrijwillige verzekering op grond van de Ziektewet (ZW). Als gewenste ingangsdatum heeft appellant daarbij

1 januari 2012 ingevuld en als gewenst dagloon € 191,-, zijnde het maximum dagloon.

1.2.

Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het Uwv appellant per 1 januari 2012 toegelaten tot de vrijwillige ZW-verzekering, met als dagloon € 92,-. Het Uwv heeft daarbij vermeld de door appellant overgelegde inkomstengegevens niet toereikend te achten voor de door hem gewenste verzekering tegen het maximum dagloon.

1.3.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 mei 2012, omdat hij zich niet kon vinden in het door het Uwv vastgestelde dagloon. Vervolgens hebben partijen in het kader van de bezwaarschriftprocedure stukken gewisseld over het inkomen van appellant.

1.4.

Op 14 juni 2012 heeft het Uwv appellant een premienota voor een bedrag van € 887,76 over de periode van januari tot en met juni 2012 gestuurd. Het bedrag van deze nota was gebaseerd op het door het Uwv vastgestelde dagloon van € 92,-. Appellant heeft deze nota niet voldaan. Op 26 juni en 25 juli 2012 heeft het Uwv appellant, tevergeefs, verzocht alsnog tot betaling over te gaan. Op 30 juli 2012 heeft het Uwv appellant een laatste aanmaning gestuurd en hem daarbij laten weten dat als hij niet binnen zeven dagen alsnog betaalt de vrijwillige verzekering zal worden beëindigd. Appellant heeft ook hierop niet betaald.

1.5.

Bij e-mail van 6 augustus 2012 heeft appellant het Uwv meegedeeld:

“Ik heb u eerder telefonisch al gemeld dat ik het niet eens ben met de vaststelling van de hoogte van mijn dagloon. Ondanks dat heeft het Uwv de beslissing doorgezet.”

Bij e-mail van 7 augustus 2012 heeft appellant het Uwv vervolgens meegedeeld:

“Bij nader inzien stel ik voor dat u uw voornemen om mijn vrijwillige verzekering te beëindigen doorzet. Zowel de afhandeling van mijn aanvraag als de afwikkeling van mijn bezwaren en alles daar omheen zijn voldoende reden om er een punt achter te zetten. Het enige wat mij nog rest is de afwikkeling van mijn bezwaren en dan ben ik klaar met het Uwv.”

1.6.

Bij besluit van 9 augustus 2012 heeft het Uwv de vrijwillig ZW-verzekering van appellant beëindigd per 7 augustus 2012. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.7.

Op 14 september 2012 heeft het Uwv het besluit van 9 augustus 2012 vervangen door het besluit de vrijwillige ZW-verzekering van appellant te beëindigen per 1 januari 2012. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2012 aangemerkt als zijnde mede gericht tegen het besluit van 14 september 2012.

1.8.

Bij besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 14 september 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij, samengevat, overwogen dat, nu appellant zich op het standpunt stelt niet gehouden te zijn tot premiebetaling zolang er geschil is over het voor de verzekering te hanteren dagloon, appellant herhaaldelijk is gewezen op de gevolgen van het niet betalen van premie en hij heeft volhard in het niet betalen, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a van de ZW en op goede gronden is besloten tot beëindiging van de vrijwillige verzekering per

1 januari 2012.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen in wet- en regelgeving en in de rechtspraak geen aanleiding te zien de door het Uwv gekozen mogelijkheid om bij betalingsachterstand met terugwerkende kracht de verzekering op te zeggen voor onjuist te houden. Evenmin is gebleken dat het Uwv in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant, voor zover hier van belang, zijn standpunt herhaald dat beëindiging van de verzekering met terugwerkende kracht onjuist is en dat hem een immateriële schadevergoeding moet worden toegekend.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW is het Uwv verplicht overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk IV van de ZW bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige werkzaamheden gaat verrichten.

4.1.2.

Op grond van artikel 66, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW, wordt het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering bij het Uwv ingediend binnen dertien weken na het einde van de verplichte verzekering. In het vierde lid is bepaald dat de vrijwillige verzekering aanvangt op de dag na die waarop de verplichte verzekering is geëindigd.

4.1.3.

Op grond van artikel 67a, aanhef en onder e, van de ZW, beëindigt het Uwv de vrijwillige verzekering indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald.

4.1.4.

Artikel 68, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW bepaalt dat de persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon bepaalt, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in geval van ziekte naar het oordeel van het Uwv derft.

4.1.5.

In de op grond van artikel 71 van de ZW door het Uwv vastgestelde Regels vrijwillige ziekengeldverzekering 2007 (Stcrt 23 mei 2007, nr 97, hierna Rvz), is in artikel 7 bepaald dat het Uwv het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige verzekering kan herzien indien dat dagloon niet overeenkomt met het loon of het inkomen dat de persoon, die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, in geval van ziekte naar het oordeel van het Uwv derft. Artikel 8, eerste lid, van de Rvz bepaalt dat de premie per kalendermaand bij vooruitbetaling verschuldigd is.

4.1.6.

Bij verzoeken om beëindiging van de vrijwillige verzekering hanteert het Uwv een door de Raad aanvaarde gedragslijn dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de beëindiging niet met terugwerkende kracht plaatsvindt (zie bijv. ECLI:NL:CRVB:2012:BY3117 en ECLI:NL:CRVB:2015:2088). Volgens het Uwv is in dit geval de vrijwillige verzekering terecht met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 beëindigd.

4.2.

Partijen verschillen in hoger beroep van mening over de vraag of het Uwv de vrijwillige verzekering alsnog met terugwerkende kracht mocht beëindigen met ingang van

1 januari 2012.

4.3.

Uit de artikelen 64 en 66 van de ZW vloeit voort dat appellant ten gevolge van zijn aanmelding voor de vrijwillige verzekering in beginsel vanaf 1 januari 2012, de dag na die waarop zijn verplichte verzekering was geëindigd, vrijwillig verzekerd is voor de ZW. Appellant en het Uwv werden het echter niet eens over het te verzekeren dagloon. Op de wens van appellant om het te verzekeren bedrag op het maximum dagloon van € 191,- te stellen heeft het Uwv te kennen gegeven dat een verzekering tegen het maximum dagloon niet mogelijk was en dat appellant zich slechts kon verzekeren tegen een dagloon van € 92,-.

4.4.

Uit de opstelling van appellant, zoals weergegeven in 1.1 tot en met 1.5, kan niet anders worden afgeleid dan dat hij een verzekering tegen een dagloon van € 92,- niet wenste; hij wilde slechts een verzekering tegen een dagloon van € 191,- en anders niet. Daarom heeft hij de premie niet betaald. Dit wordt bevestigd door de in 1.4 genoemde e-mails van appellant van 6 en 7 augustus 2012, in onderlinge samenhang beschouwd. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant het volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal aldus verwoord: “Voor mij werkt het zo: als jullie het dagloon verhogen dan betaal ik”. Appellant had er ook voor kunnen kiezen de verzekering als zodanig te accepteren, de premie naar het dagloon van

€ 92,- te betalen en de discussie over de hoogte van het dagloon voort te zetten, eventueel in bezwaar- en beroepsprocedures daarover. Appellant heeft deze weg echter niet gekozen.

4.5.

Door beëindiging van de vrijwillige verzekering vanaf de ingangsdatum van die verzekering wordt teruggekomen op het eerdere, toekennende besluit van 16 mei 2012. In beginsel kan dit in strijd komen met de rechtszekerheid. De vraag of daarvan ook sprake is in dit geval wordt ontkennend beantwoord. In een situatie als hier aan de orde, waarin appellant duidelijk te kennen heeft gegeven de verzekering niet te wensen als het dagloon niet wordt verhoogd en waarin appellant heeft volhard in zijn weigering om premie te betalen, komt een beëindiging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 neer op een ongedaanmaking van een door appellant niet gewenste verzekering. Strijd met de rechtszekerheid is daarbij niet aan de orde, omdat appellant nimmer een verzekering als deze heeft gewild.

4.6.

Gelet op wat in 4.1.1 tot en met 4.5 is overwogen moet worden geconcludeerd dat de rechtbank het beroep van appellant terecht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet.

5. Gelet op het in 4.6 gegeven oordeel is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding. Evenmin is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.

(getekend) J.S. van der Kolk

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

UM

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.