PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Staal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een rapport van 16 januari 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 oktober 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1. [naam werknemer] (de werknemer) is gedurende de periode 1 oktober 1999 tot en met 8 oktober 2012 bij appellante in dienst geweest in de functie van [naam functie] voor 40 uur per week. Op 10 januari 2011 heeft de werknemer zich ziek gemeld wegens psychische klachten.
2. Bij besluit van 3 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor de werknemer met ingang van 7 januari 2013 op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Bij besluit van 29 mei 2013 (betreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van verweerder voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat bij de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende is toegelicht dat naar verwachting de belastbaarheid van de werknemer in de toekomst nog kan verbeteren.
4. In hoger beroep heeft appellante in essentie haar beroepsgronden herhaald en aangevoerd dat de werknemer niet alleen volledig maar tevens duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij de werknemer is sprake van een langdurig en chronisch ziektebeeld waarvoor hij al jaren behandeling ondergaat; medisch is niet aantoonbaar dat er op termijn verbetering van de belastbaarheid van de werknemer zal optreden. Voor zover er verbetering te verwachten zal zijn, is hiervan eerst op lange termijn sprake en niet in het komende jaar of het jaar daarna. Voorts wijst appellante op het feit dat aan de werknemer met ingang van 23 september 2013 op basis van het zelfde feitencomplex een IVA-uitkering is toegekend. De grond voor de toekenning van de IVA-uitkering is dat de verzekeringsarts concludeert dat op basis van de informatie van de behandelend sector de behandeling is gericht op het weer behalen en zoveel mogelijk behouden van een stabiel evenwicht. Appellante stelt dat dit tevens geldt voor de behandeling die de werknemer onderging per einde wachttijd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij, ingevolge artikel 47 van de Wet WIA, met ingang van 7 januari 2013 recht heeft op een IVA-uitkering, in plaats van een WGA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is, voldoende is toegelicht en niet onjuist is. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 27 november 2012 op basis van de anamnese, het eigen onderzoek, het dossier en de voor handen zijnde informatie van de behandelend sector, toegelicht dat de werknemer drie dagen in de week op het dagactiviteitencentrum zit om structuur gedurende de dag aan te brengen en dat werknemer daarnaast een MBT (metalliserende bevorderende therapie) behandeling volgt bij de GGZ. De verzekeringsarts geeft aan dat er geen sprake is van een stabiel psychisch evenwicht, dat reguliere werkzaamheden op dit moment een te zware belasting zijn, maar dat verbetering in de toekomst niet uitgesloten is.
5.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 mei 2013 toegelicht dat er bij de werknemer sprake is van een chronisch ziektebeeld en dat de behandelaar te kennen geeft dat intensieve behandeling heeft geresulteerd in vooruitgang waarbij het dagelijks leven duidelijk minder verstoord is dan voorheen. Het vervolgtraject brengt mee dat de werknemer regelmatig een pas op de plaats maakt om terugval te voorkomen, maar het herstel van terugval gaat sneller. Door op deze voet door te gaan blijkt de werknemer steeds een stapje verder te komen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen dat de ingezette behandeling resultaat oplevert, maar het nog geruime tijd zal duren voor hierbij sprake is van een wezenlijke verbetering van de structurele belastbaarheid. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat de verzekeringsartsen afdoende hebben toegelicht dat er een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van de werknemer in de toekomst bestaat. De verzekeringsartsen hebben hierbij doorslaggevend gewicht toegekend aan de meest recente informatie van de behandelend sector, een brief van de GGZ van 23 juli 2012 gericht aan de bedrijfsarts. De GGZ geeft aan dat de werknemer met de intensieve psychotherapie gericht op persoonlijkheidsproblematiek enorme progressie heeft geboekt en dat deze lijn zich voortzet. Ten aanzien van herstel voor werk geeft de GGZ geen prognose, maar geeft wel te kennen dat van belang is dat de werknemer actief zijn eigen grenzen in ogenschouw houdt en bewaakt en dat hierin enorme vooruitgang wordt gezien. Door op deze voet verder te gaan blijkt de werknemer steeds een stapje verder te komen in structurele belastbaarheid, aldus de GGZ.
5.6.
Dat de te verwachten verbeteringen zich niet hebben gerealiseerd en de werknemer met ingang van 23 september 2013 alsnog een IVA-uitkering toegekend heeft gekregen, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Raad van
16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027), vormt de omstandigheid, dat een behandeling - achteraf gezien - geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op datum in geding was te verwachten, op zichzelf geen grond om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bestond ten tijde van de in dit geding van belang zijnde datum, voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de toen voorhanden zijnde medische informatie.
5.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 16 januari 2015 nogmaals toegelicht dat deze beoordeling mede is gebaseerd op de informatie van de behandelend sector GGZ, waarbij te kennen is gegeven dat de klachten zijn verbleekt en dat de werknemer steeds verder leekt te komen in de structurele belastbaarheid. Voorts geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit rapport te kennen dat bij de latere herbeoordeling echter is geconstateerd dat er geen noemenswaardige verbetering was opgetreden en dat op grond van de informatie van de behandelend sector bleek dat de behandeling op dat moment niet langer was gericht op het bereiken van wezenlijke verbetering, maar op het kenteren van de spiraal. Hieruit volgt afdoende dat de behandelend sector na de datum in geding de te verwachten resultaten heeft bijgesteld.
5.8.
Uit 5.1 tot en met 5.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.