Dagloon WW-uitkering. ‘Onbetaald verlof’. De periode van bedrijfssluiting waarin betrokkene niet heeft gewerkt en niet is betaald kan niet, reeds omdat een overeenkomst daarover ontbreekt, als onbetaald verlof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Dagloonbesluit worden aangemerkt.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 november 2014, 14/2324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.E. Gilden een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Gilden en door zijn echtgenote [naam echtgenote] .
OVERWEGINGEN
1.1.
Betrokkene heeft van 27 maart 1995 tot 1 juli 2013 gewerkt bij [naam B.V.] ( [B.V.] ). Om bedrijfseconomische redenen is per 1 juli 2013 een einde gekomen aan dat dienstverband. Met ingang van diezelfde dag is betrokkene een uitzendovereenkomst met uitzendbeding aangegaan met [naam werkgeefster] (werkgeefster) en ter beschikking gesteld van [naam inlener] (inlener).
1.2.
Betrokkene heeft van 1 juli 2013 tot 22 juli 2013 arbeid verricht bij inlener. Van
22 juli 2013 tot en met 11 augustus 2013 heeft hij geen arbeid verricht, omdat het bedrijf van inlener wegens vakantie was gesloten in de weken 30, 31 en 32. Betrokkene heeft in die periode ook zelf vakantie genoten en niet bij een andere inlener gewerkt. Na afloop van de bedrijfssluiting bij inlener heeft betrokkene zijn werkzaamheden aldaar hervat op
12 augustus 2013. Aan de werkzaamheden is een einde gekomen per 4 november 2013. Op
30 oktober 2013 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd bij appellant.
1.3.
Bij besluit van 22 november 2013 heeft appellant betrokkene met ingang van
4 november 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 83,25. Daarvoor is het loon dat appellant in de periode van 1 juli 2013 tot
6 oktober 2013 heeft verdiend bij werkgeefster gedeeld door het aantal dagloondagen in die periode, met inbegrip van de niet-gewerkte dagen in de weken 30 en 31 en 32. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de dagloonberekening. Hij heeft in dat verband gesteld dat hij in de weken 30, 31 en 32 onbetaald verlof had en dat die periode daarom op grond van artikel 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) buiten beschouwing had moeten blijven bij de berekening van het WW-dagloon. Bij beslissing op bezwaar van 17 maart 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het dagloon ongegrond verklaard en het dagloon gehandhaafd op € 83,25.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft het standpunt van appellant, dat van ‘verlof’ in de zin van het Dagloonbesluit alleen sprake is indien het is verleend op vrijwillige basis en op initiatief van de werknemer, verworpen op de grond dat niet is gebleken dat de regelgever met ‘verlof’ uitsluitend een verlof als door appellant bepleit, heeft bedoeld. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat het dienstverband tussen betrokkene en werkgeefster is blijven bestaan tijdens de periode van bedrijfssluiting van de inlener en dat uit een brief van werkgeefster is af te leiden dat werkgeefster kennelijk heeft ingestemd met een onbetaald verlof als gevolg van die bedrijfssluiting.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd, dat uit de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Dagloonbesluit opgenomen eis van een overeenkomst volgt dat ‘verlof’ alleen kan worden verleend op basis van vrijwilligheid en op initiatief van de werknemer. Omdat bij niet werken wegens een verplichte bedrijfssluiting geen sprake is van vrijwilligheid, noch van initiatief van de werknemer kan in die situatie naar de mening van appellant niet worden gesproken van ‘verlof’ in de zin van het Dagloonbesluit. Appellant heeft zich hierbij gebaseerd op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 6 van het Dagloonbesluit en de daaraan voorafgaande vergelijkbare bepalingen, de toelichting bij het wijzigingsbesluit van de Dagloonregels IWS van 16 september 1998, Stcrt. 1998/181 en de Nota “Om de kwaliteit van Arbeid en Zorg: investeren in verlof”.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en gesteld dat hij vrijwillig vrij heeft genomen in de periode van de bedrijfssluiting bij inlener. Omdat hij in deze periode van niet werken niet werd doorbetaald was naar zijn mening sprake van onbetaald verlof. Betrokkene heeft gewezen op een in de bezwaarprocedure overgelegde brief van werkgeefster, die op verzoek van zijn gemachtigde tot stand is gekomen en waarin het onbetaalde verlof is bevestigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Dagloonbesluit wordt onder ‘verlof’ verstaan: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht, met uitzondering van verlof als bedoeld in de artikelen 3:1 en 3:2 van de Wet arbeid en zorg.
4.1.2.
In artikel 6 van het Dagloonbesluit is een regeling opgenomen voor de berekening van het dagloon in geval van verlof tijdens een dienstbetrekking.
4.2.
Uit de omschrijving van het begrip ‘verlof’, zoals weergegeven in 4.1.1 volgt dat daarvan slechts sprake kan zijn indien tussen werkgever en werknemer is overeengekomen dat de werknemer gedurende een bepaald tijdvak voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd geen arbeid verricht. Anders dan betrokkene meent, is dus niet voldoende dat hij gedurende drie weken niet heeft gewerkt. Dit betekent dat voor het aannemen van ‘onbetaald verlof’ niet voldoende is dat drie weken niet is gewerkt en niet is doorbetaald. Er moet daarnaast een overeenkomst zijn tussen werkgever en werknemer waarin de afspraken over de periode en de omvang van het niet verrichten van arbeid zijn neergelegd.
4.3.1.
Uit de toelichting die betrokkene ter zitting heeft gegeven kan het volgende worden afgeleid. Betrokkene kende het bedrijf van inlener en heeft de mogelijkheid onderzocht om daar te gaan werken na het einde van zijn dienstbetrekking bij [B.V.] . Dat bleek op uitzendbasis via werkgeefster mogelijk te zijn met ingang van 1 juli 2013. Werkgeefster heeft hem bij het aangaan van de uitzendovereenkomst niet verteld dat het bedrijf van inlener met ingang van week 30 drie weken gesloten zou zijn en ook anderszins was betrokkene daarvan niet op de hoogte toen hij de uitzendovereenkomst aanging, noch toen hij zijn werkzaamheden aanving op 1 juli 2013. Betrokkene vernam na enige tijd van de bedrijfssluiting, maar heeft toen geen contact opgenomen met werkgeefster. Hij heeft in de wetenschap dat die weken niet doorbetaald zouden worden besloten om vrij te nemen en heeft die periode financieel overbrugd met het geld dat hij in het kader van de afrekening met [B.V.] had ontvangen.
4.3.2.
Uit de in 4.3.1 weergegeven gang van zaken blijkt dat van een overeenkomst tussen werkgeefster en betrokkene betreffende de weken 30, 31 en 32 van 2013 geen sprake is geweest. Onder deze omstandigheden kan geen betekenis worden gehecht aan de ongedateerde brief van werkgeefster, waarin zij achteraf heeft verklaard dat betrokkene met ingang van week 30 drie weken onbetaald verlof heeft opgenomen, mede omdat betwijfeld moet worden of werkgeefster van een juiste opvatting van het begrip onbetaald ‘verlof’, zoals omschreven in het Dagloonbesluit, is uitgegaan.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de periode van bedrijfssluiting waarin betrokkene niet heeft gewerkt en niet is betaald, reeds omdat een overeenkomst daarover ontbreekt, niet als onbetaald verlof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Dagloonbesluit kon worden aangemerkt. Gelet hierop komt de Raad niet toe aan een beoordeling van de overige door appellant aangevoerde gronden.
4.5.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak kan, gelet op het vorenstaande, niet in stand blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
-
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) R.I. Troelstra
RB
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: