1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Per 1 maart 2015 woont appellante bij haar zus op het adres [adres] te [woonplaats] . Op dit adres wonen naast appellante en haar zus nog drie andere meerderjarige personen. Appellante heeft met haar zus een kamerhuurovereenkomst gesloten.
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het college de bijstand met ingang van 1 maart 2015 verlaagd tot € 503,29 per maand in verband met toepassing van de kostendelersnorm. Dit is 36,7% van de gehuwdennorm. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante samen met vijf kostendelers in één woning woont.
1.3.
Bij besluit van 13 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2015 in zoverre gegrond verklaard dat de bijstand wordt aangepast naar de kostendelersnorm voor een vijfpersoonshuishouden. Dit is 38% van de gehuwdennorm, zodat de bijstand € 521,60 per maand bedraagt. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat vijf personen woonachtig zijn in de woning die appellante bewoont en dat van commerciële kamerhuur geen sprake kan zijn, omdat de zus van appellante een bloedverwant in de tweede graad is van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, het volgende overwogen. Appellante heeft met meerdere meerderjarige personen hoofdverblijf in dezelfde woning, zodat in beginsel de kostendelersnorm van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante en haar zus samen op één adres wonen en dat de zus de hoofdbewoner is. Gelet op deze bloedverwantschap in de tweede graad is de uitzonderingssituatie als bedoeld in
artikel 22a, vierde lid, onder b, van de PW, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 2016 niet op appellante van toepassing. In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 60) heeft de wetgever erop gewezen dat het bij uitzonderingen op de kostendelersnorm alleen kan gaan om personen die geen bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad zijn. Dit betekent dat indien de belanghebbende huurt of verhuurt van respectievelijk aan een bloedverwant in de eerste of tweede graad, dan wel indien hij de kost geeft aan of in de kost is bij een dergelijk familielid, de kostendelersnorm van toepassing is, zelfs indien er een commerciële prijs is afgesproken.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat het college de kostendelersnorm ten onrechte heeft toegepast, omdat in haar situatie sprake is van een commercieel huurcontract.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.