Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2016:402

Centrale Raad van Beroep
22-01-2016
04-02-2016
14/6698 WAO
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Ingangsdatum heropening WAO-uitkering is in overeenstemming met artikel 6 van de Beleidsregels. Vertragingen bij het verkrijgen van de benodigde stukken bij de belastingdienst komen voor rekening en risico van appellant. Incidenteel hoger beroep, niet-ontvankelijk.

Rechtspraak.nl
SZR-Updates.nl 2016-0082

Uitspraak

14/6698 WAO, 15/2292 WAO

Datum uitspraak: 22 januari 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 december 2014, 14/7960 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld
(reg.nr 14/6698).

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld (reg.nr 15/2292).

Appellant heeft een reactie ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.

Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.2.

Appellant ontving sinds 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Hij is naast deze uitkering met ingang van 1 januari 2002 als zelfstandige gaan werken.

1.3.

Bij besluit van 6 oktober 2004 heeft het Uwv de uitbetaling van de uitkering geschorst, omdat van appellant geen jaarstukken met betrekking tot zijn werkzaamheden als zelfstandige zijn ontvangen. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.4.

Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het Uwv de uitkering ingetrokken per 1 oktober 2004, omdat geen jaarstukken met betrekking tot de werkzaamheden als zelfstandige zijn ontvangen, waardoor niet kan worden vastgesteld of appellant nog recht heeft op uitkering. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.5.

Bij brief van 27 juli 2012 heeft appellant verzocht de uitkering te heropenen. Hij heeft daarbij gevraagd om te bekijken vanaf wanneer de uitkering, die volgens hem nooit is beëindigd, weer heropend kan worden.

1.6.

In antwoord op deze brief heeft het Uwv bij brief van 2 oktober 2012 diverse stukken aan appellant gezonden, waaronder de besluiten van 6 oktober 2004 en 12 mei 2005. In de brief van 2 oktober 2012 is vermeld dat de uitkering reeds definitief is beëindigd met ingang van
1 oktober 2004. Indien appellant alsnog wil meewerken aan het vaststellen van zijn recht op WAO-uitkering zal hij eerst de jaarstukken vanaf 2002 (kopieën van balans, verlies- en winstrekening, aangifte inkomstenbelasting, definitieve aanslag inkomstenbelasting) tot heden moeten verstrekken. De WAO-uitkering kan dan eerst worden heropend per de datum dat hij weer meewerkt en niet per een eerdere datum.

1.7.

In antwoord op de brief van 2 oktober 2012 heeft appellant bij brief van 19 oktober 2012 aan het Uwv bericht dat hij het intrekkingsbesluit van 12 mei 2005 nooit heeft ontvangen en dat hij er vooralsnog vanuit gaat dat, gezien het niet hebben ontvangen van dit besluit, het verzoek tot heropening betrekking heeft op de datum 1 oktober 2004.

1.8.

Na diverse briefwisselingen heeft appellant bij brief van 28 december 2012, door het Uwv ontvangen op 9 januari 2013, de gevraagde stukken ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv beoordeeld of er reden is de WAO-uitkering te heropenen. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2014 de WAO-uitkering heropend per 9 januari 2013, omdat appellant op die datum alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

2.1.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 april 2014. Hij stelt zich primair op het standpunt dat de uitkering per 1 oktober 2004 moet worden heropend. Hij is door de verzekeringsarts vanaf die datum onafgebroken arbeidsongeschikt geacht zodat duidelijk is dat er vanaf dat moment recht op een WAO-uitkering bestaat. Appellant heeft, onder verwijzing naar artikel 6 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van het Uwv (Staatscourant 24 november 2006, nr. 230; hierna: Beleidsregels), betoogd dat de uitkering met terugwerkende kracht heropend moet worden. Omdat hij nooit een beslissing tot intrekking van de uitkering heeft ontvangen, heeft hij aan zijn verplichtingen voldaan voordat de termijn van bezwaar is verlopen dan wel voordat op bezwaar is beslist. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de uitkering per 27 juli 2012 heropend moet worden, omdat hij op dat moment kenbaar heeft gemaakt zijn medewerking te verlenen en het Uwv te laat is geweest met een beslissing over het verzoek om heropening van de uitkering.

2.2.

Bij besluit van 14 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2014 ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant pas op 9 januari 2013, toen hij alsnog de ontbrekende jaarstukken bij het Uwv heeft ingediend, weer aan zijn verplichtingen ingevolge de WAO voldeed. Dat hij, blijkens het besluit van 18 februari 2004, heeft voldaan aan de verplichtingen voortvloeiende uit een eerdere schorsing van de uitkering maakt dat niet anders. Of appellant op 27 juli 2012 al dan niet wilde meewerken is onvoldoende om die datum aan te nemen als datum waarop de uitkering wordt heropend. Hij had op die datum niet aan al zijn verplichtingen voldaan, omdat nog niet alle benodigde stukken waren ingezonden. Eventuele vertragingen door het opvragen van stukken bij de Belastingdienst dienen voor rekening en risico van appellant te komen. Na ontvangst van de jaarstukken op 9 januari 2013 is het Uwv overgegaan tot een medisch en arbeidskundig onderzoek met betrekking tot die datum, wat in overeenstemming is met wat een consistente toepassing van de Beleidsregels in dit geval meebrengt. Voor zover in beroep is aangevoerd dat appellant het intrekkingsbesluit van 12 mei 2005 niet heeft ontvangen en dan ook geen bezwaar tegen dat besluit heeft kunnen maken, kan deze grond niet slagen. Het besluit van
12 mei 2005 is door toezending daarvan bij brief van 2 oktober 2012 aan de gemachtigde van appellant bekend gemaakt. Appellant heeft ook daarna geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2005, zodat dat besluit in rechte is komen vast te staan. Ook wordt appellant niet gevolgd in zijn betoog dat, indien hij eerder had geweten welke stukken hij moest aanleveren, hij eerder aan zijn verplichtingen had kunnen voldoen. Uit diverse brieven en formulieren was appellant al vanaf 2002 en 2003 duidelijk welke stukken benodigd waren.

4.1.

In hoger beroep stelt appellant zich primair op het standpunt dat de uitkering per
1 oktober 2004 dient te worden heropend. Omdat niet kan worden aangetoond dat het intrekkingsbesluit van 12 mei 2005 destijds op de juiste wijze bekend is gemaakt, heeft dit besluit nooit rechtswerking gekregen. Als appellant alsnog aan zijn verplichtingen voldoet, voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking van de uitkering is gaan lopen - hetgeen hier aan de orde is omdat de bezwaartermijn nooit is gaan lopen - dient heropening op grond van de Beleidsregels plaats te vinden vanaf 1 oktober 2004. Tegen het intrekkingsbesluit van 12 mei 2005 is, nadat dit in 2012 was toegezonden, niet alsnog bezwaar gemaakt. Centraal stond immers het verzoek tot opheffing van de schorsing en heropening van de
WAO-uitkering vanaf 1 oktober 2004 en dit verzoek werd in behandeling genomen. Het Uwv heeft zich terecht niet op het standpunt gesteld dat de schorsing niet ongedaan gemaakt kon worden omdat er reeds een intrekkingsbesluit was afgegeven. Het Uwv kan niet aantonen dat dit besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt en heeft daarom het verzoek tot opheffing van de schorsing in behandeling genomen. Het is niet terecht dat de rechtbank appellant achteraf alsnog verwijt dat er in 2012 geen bezwaar is gemaakt tegen het intrekkingsbesluit en dat dit besluit hangende het verzoek tot opheffing van de schorsing ineens alsnog definitieve rechtswerking krijgt. De rechtbank gaat er aan voorbij dat het verzoek om opheffing van de schorsing in feite ook bezwaargronden bevat die betrokken kunnen worden op het intrekkingsbesluit. Voorts betrekt de rechtbank ten onrechte niet in de motivering dat appellant op grond van correspondentie van het Uwv in 2003 en 2004 ervan uit mocht gaan dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. Het was hem voor 2012 redelijkerwijs niet bekend welke stukken dan nog nodig waren. Subsidiair stelt appellant zich op het standpunt dat de uitkering per 27 juli 2012 dient te worden heropend. Hij heeft er, nadat bekend was geworden welke stukken hij moest indienen, alles aan gedaan om deze stukken zo spoedig mogelijk bij de belastingdienst boven water te krijgen en heeft het Uwv steeds tussentijds geïnformeerd over de stand van zaken. Het is niet aan hem te verwijten dat hij deze stukken in twee etappes heeft verkregen en op 9 januari 2013 de laatste etappe kon inleveren.

4.2.

Het Uwv keert zich in incidenteel hoger beroep tegen de overweging van de rechtbank dat het besluit van 12 mei 2005 bekend is gemaakt door toezending op 2 oktober 2012. De rechtbank heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de omstandigheid dat appellant pas zeven jaar na het nemen van dit besluit stelt niet bekend te zijn met dit besluit. Voorwaarde voor heropening van de uitkering per datum intrekking onder toepassing van artikel 6 van de Beleidsregels is dat vastgesteld wordt dat het besluit van 12 mei 2005 niet rechtens onaantastbaar is. Dit is echter wel het geval. De enkele stelling van appellant dat het besluit niet is ontvangen, is onvoldoende grond om uit te gaan van gerede twijfel aan de ontvangst.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

In geschil is de vraag of het Uwv terecht de WAO-uitkering van appellant eerst met ingang 9 januari 2013 heeft heropend.

5.2.

Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 1 oktober 2004 ingetrokken op grond van artikel 36a van de WAO. In dat artikel is onder meer bepaald dat het Uwv een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering herziet of intrekt indien niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat vanwege het niet nakomen van de verplichtingen, genoemd in de artikelen 25, 28 of 80 van de WAO.

5.3.

Met betrekking tot de datum waarop de uitkering dient te worden hervat regelt artikel 6 van de Beleidsregels het volgende. Indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van de uitkering vraagt, wordt dit opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de verzekerde echter alsnog aan zijn verplichtingen voldoet voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking of herziening is verlopen, of voordat op het bezwaar is beslist, wordt de betaling met terugwerkende kracht tot en met de datum met ingang waarvan zijn uitkering is ingetrokken of herzien hervat, voor zover alsnog het recht kan worden vastgesteld en aan alle overige voorwaarden voor betaling is voldaan.

5.4.

In de WAO is geen regeling opgenomen voor de heropening van de uitkering in de situatie dat deze uitkering is ingetrokken op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d. Ook artikel 48 van de WAO heeft geen betrekking op deze situatie, want dit artikel regelt door wie en op welke wijze de uitkering wordt heropend doch niet dat in de onderhavige situatie kan worden heropend. De Beleidsregels merkt de Raad daarom aan als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast (CRvB
12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4215).

5.5.

Appellant stelt zich op het standpunt dat hij het besluit van 12 mei 2005 niet heeft ontvangen. De vraag rijst daarom of de bezwaartermijn is verstreken, in de zin van de Beleidsregels. Niet in geschil is dat appellant bekend was met het feit dat de betaling van de WAO-uitkering in oktober 2004 was beëindigd en dat hij, zo heeft hij op de hoorzitting in de bezwaarfase verklaard, het schorsingsbesluit van 6 oktober 2004 heeft ontvangen en daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Voorts staat vast dat het besluit van 12 mei 2005 bij brief van 2 oktober 2012 aan (de gemachtigde van) appellant is verzonden en is ontvangen, en dat appellant ook daarna geen bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit. Hieruit volgt dat het besluit van 12 mei 2005 rechtens onaantastbaar is geworden en daarmee de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 1 oktober 2004. Appellant valt dus niet onder dat deel van de Beleidsregel dat ziet op gevallen waarin gedurende de bezwaartermijn om hervatting van de uitkering kan worden gevraagd en de uitkering met terugwerkende kracht tot aan de datum van intrekking kan worden hervat. Dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2005, nadat dit hem bij brief van 2 oktober 2012 was toegezonden, komt voor zijn rekening en risico. Het betoog van appellant, er op neerkomend dat dit niet nodig was omdat het verzoek om opheffing van de schorsing per 1 oktober 2004 centraal stond, wordt niet gevolgd. Door toezending van het besluit van 12 mei 2005 was appellant er mee bekend dat de schorsing van de uitkering was gevolgd door een intrekking met ingang van dezelfde datum. Nu artikel 6 van de Beleidsregel als voorwaarde voor het met terugwerkende kracht hervatten van de uitkering stelt dat alsnog aan de verplichtingen moet zijn voldaan voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking is verlopen dan wel voordat op het bezwaar is beslist, had het op de weg van appellant gelegen om bezwaar te maken tegen het intrekkingsbesluit. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat appellant ook in deze fase van de procedure werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn stelling dat de rechtbank hem ten onrechte achteraf verwijt dat hij in 2012 geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2005. De rechtbank heeft overwogen dat dit besluit door toezending daarvan bij brief van 2 oktober 2012 aan appellant bekend is gemaakt en dat appellant daarna geen bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. Daarmee heeft de rechtbank gereageerd op de beroepsgrond van appellant dat hij het besluit van 12 mei 2005 niet heeft ontvangen en daarom geen bezwaar tegen dit besluit heeft kunnen maken.

5.6.

Gelet op het vorenstaande is de weigering om de WAO-uitkering met ingang van
1 oktober 2004 te hervatten in overeenstemming met artikel 6 van de Beleidsregels.

5.7.

Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van appellant dat de uitkering met ingang van 27 juli 2012, de datum van het verzoek om heropening, moet worden hervat, wordt verwezen naar overweging 7 van de aangevallen uitspraak, die geheel wordt onderschreven. Op grond van artikel 6, tweede volzin, van de Beleidsregel kan de uitkering niet eerder worden hervat dan met ingang van de dag waarop appellant alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan, zijnde 9 januari 2013. Vertragingen bij het verkrijgen van de benodigde stukken bij de belastingdienst komen voor rekening en risico van appellant.

5.8.

Wat is overwogen in 5.2 tot en met 5.7 leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.9.

Omdat het hoger beroep niet slaagt bestaat is er geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het incidenteel hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

5.10.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

  • -

    bevestigt de aangevallen uitspraak;

  • -

    verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) V. van Rij

NW

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.