Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 24 mei 2012 heeft het Uwv de aanvraag van [naam werkneemster] , voormalig werkneemster van appellante (werkneemster), om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) afgewezen. Bij besluit van 5 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat sprake is van een geschil van geneeskundige aard als bedoeld in artikel 75j ZW en dat de bezwaartermijn op grond van artikel 75k ZW twee weken bedraagt. Niet in geschil is dat binnen deze wettelijke bezwaartermijn geen bezwaar is gemaakt. Aangezien het Uwv een onjuiste rechtsmiddelenclausule onder het besluit heeft opgenomen, heeft de rechtbank vervolgens onderzocht of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, die aan de orde kan zijn indien de overschrijding van de bezwaartermijn hierin zijn oorzaak vindt. De rechtbank is echter van oordeel dat appellante evenmin binnen de in de rechtsmiddelenclausule gestelde termijn, uiterlijk tot 5 juli 2012, bezwaar heeft gemaakt. Het e-mailbericht van 21 juni 2012 kan niet als zodanig worden aangemerkt. In het e-mailbericht wordt geen melding wordt gemaakt van het primaire besluit, en evenmin van het feit dat appellante zich tegen de inhoud van het primaire besluit verzet. Op geen enkele wijze blijkt dat met het e-mailbericht van 21 juni 2012 is bedoeld namens appellante (pro forma) bezwaar te maken. Het e-mailbericht behelst uitsluitend het verzoek aan het Uwv de ziekmelding van werkneemster over te nemen, onder toezending van een rapportage van de bedrijfsarts. De termen bezwaar en beroep worden niet gebruikt en ook worden geen vergelijkbare aanduidingen gebruikt waaruit blijkt dat appellante zich niet met het besluit kan verenigen. Anders dan appellante ter zitting heeft betoogd, acht de rechtbank de enkele vermelding van de eerste ziektedag en de omstandigheid dat sprake is van een doorlopende arbeidsongeschiktheid, onvoldoende om het e-mailbericht als (pro forma) bezwaarschrift aan te merken. Nu eerst op 29 juli 2013 schriftelijk bezwaar is gemaakt en gesteld noch gebleken is van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest is van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv heeft verzuimd de het
e-mailbericht van 21 juni 2012 door te zenden naar de afdeling bezwaar en beroep van het betreffende Uwv kantoor. Het Uwv heeft het e-mailbericht van 21 juni 2012 op 25 juni 2012 doorgezonden en vervolgens wordt door het Uwv het in de mail ingenomen standpunt betwist, waarmee reeds een bezwaarprocedure is opgestart, aldus appellante. Voorts heeft appellante gewezen op enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waarin wordt geoordeeld dat een bestuursorgaan een per e-mailbericht binnengekomen bezwaarschrift of zienswijze niet zomaar niet-ontvankelijk mag verklaren ook al stond de elektronische weg niet open.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in de conclusies en overwegingen van de rechtbank en maakt deze conclusies en overwegingen tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad dat de interne doorzenden van het e-mailbericht van
21 juni 2012 niet maakt dat het e-mailbericht zelf als bezwaarschrift had moet worden aangemerkt. Het e-mailbericht bevatte immers het verzoek aan het Uwv om de ziekmelding van de werkneemster over te nemen, welk verzoek door een andere afdeling van het Uwv gemotiveerd is afgewezen. Ook de verwijzing van appellante naar rechtspraak van de ABRvS leidt niet tot een ander oordeel nu deze jurisprudentie betrekking heeft op
e-mailcorrespondentie die naar zijn inhoud als bezwaarschrift kan worden aangeduid.
De Raad volgt de rechtbank in het oordeel en haar overwegingen dat het e-mailbericht van
21 juni 2012 niet als zodanig kan worden aangemerkt.
4.2.
Uit overweging 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.