Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2016:449

Centrale Raad van Beroep
13-01-2016
10-02-2016
14/6104 ZW
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Weigering ZW-uitkering, omdat appellant verwijtbaar werkloos is en daarmee een benadelingshandeling heeft gepleegd. Appellant heeft zich ten aanzien van de ziekmeldingen niet gehouden aan de gestelde regels. Appellant had moeten beseffen dat zijn gedragingen tijdens ziekte zouden kunnen leiden tot ontslag. Geen verminderde verwijtbaarheid. Geen dringende redenen om af te zien van het opleggen van een maatregel.

Rechtspraak.nl
SZR-Updates.nl 2016-0106

Uitspraak

14/6104 ZW

Datum uitspraak: 13 januari 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 september 2014, 14/1586 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.K.E. Rodrigues Pereira hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rodrigues Pereira. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was met ingang van 7 januari 2008 in dienst van [naam] B.V.

(werkgeefster) als restauratietimmerman gedurende veertig uur per week. Door de voormalige Centrale organisatie Werk en inkomen (thans: Uwv) is op 16 december 2008 een ontslagvergunning verleend aan werkgeefster. Vervolgens heeft werkgeefster appellant ontslag aangezegd bij brief van 22 december 2008.

1.2.

Appellant heeft zich op 18 januari 2013 met terugwerkende kracht ziek gemeld per 28 juli 2008 in verband met psychische klachten. Bij besluit van 2 september 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat appellant niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Bij besluit van
19 december 2013 heeft het Uwv de motivering van het voornoemde besluit herzien en geweigerd appellant vanaf 28 juli 2008 in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering, omdat appellant verwijtbaar werkloos is en daarmee een benadelingshandeling heeft gepleegd. Bij besluit van 4 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 september 2013 gegrond verklaard, omdat dit besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2013 is ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant, inhoudend dat hij niet verwijtbaar werkloos is en er daarom geen sprake is van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, verworpen. Voorts heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in het standpunt dat verwijtbaarheid aan zijn zijde ontbreekt. Evenmin heeft de rechtbank verminderde verwijtbaarheid aan de kant van appellant aan de orde geacht.

3.1.

Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft

geconcludeerd dat hij verwijtbaar werkloos was. Naar zijn mening was hij niet in staat te functioneren vanwege een zware depressie, die niet of onvoldoende is onderkend. Uit het rapport van de HSK Groep van 16 juni 2008 blijkt dat het algehele niveau van psychisch dan wel lichamelijk disfunctioneren van appellant destijds zeer hoog was, dat zijn klachten ernstig waren en dat hij vanaf 2006 kampte met recidiverende depressieve episodes, waarbij ook sprake was van suïcidegedachten. De psychosociale stressoren voor werk en privé waren hoog tot zeer hoog.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.

4.2.

Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overwegingen 2.1 tot en met 2.3 van de aangevallen uitspraak.

4.3.

Uit de wetsgeschiedenis (onder meer aangehaald in de uitspraak van de Raad van

2 december 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:AA8998) volgt dat de wetgever met artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j bij invoering onderdeel i, van de ZW in het bijzonder het oog heeft gehad op de situatie waarin de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment waarop het ongeschiktheidsrisico reeds is ingetreden. Van een benadelingshandeling kan sprake zijn als de werknemer zich zodanig heeft gedragen dat was te voorzien dat zijn gedragingen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zouden leiden.

4.4.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j bij invoering onderdeel i, van de ZW. Het Uwv heeft appellant terecht de volgende gedragingen verweten. Appellant heeft zich ten aanzien van de ziekmeldingen van 30 juni 2008 en 28 juli 2008 niet gehouden aan de gestelde regels en met name vanaf 30 juli 2008 niet meegewerkt aan zijn re-integratie. Hij was telefonisch niet bereikbaar, heeft zelf geen telefonisch contact opgenomen, is bij verzuimcontroles door de arbodienst niet thuis aangetroffen, is niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts en heeft niet gereageerd op de door zijn werkgever aan hem gestuurde brieven met verzoeken om contact op te nemen en/of op het werk te verschijnen. Na de opschorting van de loonbetaling met ingang van l4 juli 2008 is een reactie van appellant uitgebleven. Uit de ontslagvergunning blijkt dat het Uwv om advies is gevraagd en heeft meegedeeld dat de door de werkgever en arbodienst gegeven voorschriften en getroffen maatregelen redelijk zijn. Appellant had moeten beseffen dat zijn gedragingen tijdens ziekte zouden kunnen leiden tot een verstoring van zijn arbeidsrelatie en een vertrouwensbreuk met zijn werkgever.

4.5.

De rechtbank wordt voorts gevolgd in het oordeel dat niet is gebleken dat appellant vanwege psychische problemen het ontslag niet, of in mindere mate, kon worden verweten. Uit het rapport van de HSK Groep uit 2008, of anderszins, is niet gebleken dat sprake was van een dermate ernstige psychopathologie dat het gedrag van appellant, als beschreven onder 4.4, hem niet aan te rekenen zou zijn of dat hij zijn ontslag niet heeft kunnen aanvechten. Er zijn ook geen aanwijzingen dat hij door rouw dermate psychisch ontregeld is geraakt dat hij niet in staat was om afspraken na te komen of het ontslag aan te vechten. Uit de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de huisarts kunnen ook geen ernstige psychische beperkingen tijdens de periode in geding in 2008 worden afgeleid, nu deze informatie niet ziet op deze ziekteperiode en enkel huisartsbezoeken meldt in de jaren 2006, 2007 en 2009.

4.6.1.

Het gaat hier om een handelen dat moet worden gekwalificeerd als het schenden van een verplichting van de vierde categorie als bedoeld in artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten. Van het ontbreken van verwijtbaarheid dan wel van een verminderde verwijtbaarheid die voor het Uwv aanleiding had moeten zijn een lichtere maatregel op te leggen is geen sprake.

4.6.2.

Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid, omdat werkgeefster, naar zijn mening ten onrechte, heeft nagelaten het door de HSK Groep voorgestelde Traject Cognitieve Gedragstherapie op te starten en dit ertoe heeft bijgedragen dat appellant niet functioneerde. Niet gebleken is dat werkgeefster zich niet als goed werkgever heeft gedragen. Meermalen is getracht met appellant in contact te treden teneinde het voornoemde traject op te starten. Nu appellant niets van zich liet horen is het voorstelbaar dat werkgeefster niet verder is gegaan met de start van het voornoemde traject als voorgesteld door de HSK Groep. Verder wordt in aanmerking genomen dat appellant desgevraagd ter zitting te kennen heeft gegeven dat werkgeefster niets te verwijten valt, het contact met hem altijd goed was, de werkgever appellant een mobiele telefoon heeft gegeven teneinde het contact te kunnen behouden en het meer aan appellant zelf lag dan aan werkgeefster.

4.7.

Evenmin is gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv de bevoegdheid toekwam om met toepassing van artikel 45, derde lid, van de ZW van het opleggen van een maatregel af te zien.

4.8.

Het Uwv heeft terecht geweigerd appellant met ingang van 28 juli 2008 in aanmerking te brengen voor ziekengeld.

4.9.

Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.8. volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.J.T. van den Corput en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) L.L. van den IJssel

JL

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.