1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.4.
Bij besluit van 4 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat diverse supermarkten, waaronder Albert Heijn en Plus, een boodschappenservice aanbieden en dat appellante van deze voorziening gebruik kan maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:82) het hanteren van het uitgangspunt dat een boodschappendienst een voorliggende voorziening is die aan het verstrekken van voorzieningen voor het doen van boodschappen in de weg staat, niet in strijd met de Wmo is, mits deze boodschappendienst daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van bezorging van
€ 3,95 per keer niet zodanig zijn dat deze naar geldende maatschappelijke opvattingen niet tot het gangbare gebruiks- of bestedingspatroon van een persoon als appellante behoren. Met betrekking tot de stelling van appellante dat de boodschappen bij supermarkten die een boodschappenservice aanbieden voor haar te duur zijn, heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet heeft onderbouwd dat zij financieel niet in staat is om de boodschappen te betalen en dat zij vanwege haar gestelde medische kosten onvoldoende overhoudt om van de boodschappenservice gebruik te maken. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante goedkoper huismerken kan kopen, dat zij eens per maand de boodschappen kan laten bezorgen en dat hierbij van belang is dat appellante desgevraagd heeft erkend dat zij in staat is om zelf af en toe kleine boodschappen te halen in de winkel.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft zij, kort samengevat en voor zover van belang, aangevoerd dat zij een inkomen ter hoogte van het sociaal minimum heeft. Zij is in verband met medische klachten veel geld kwijt aan kosten die niet geheel uit de bijzondere bijstand dan wel de Wmo betaald kunnen worden. Vanwege haar zeer lage inkomen kan zij geen gebruik maken van dure supermarkten met een boodschappendienst zoals Albert Heijn of Plus. Boodschappen bij deze supermarkten zijn 25% duurder dan bij supermarkten zoals Lidl of Aldi. Deze goedkopere supermarkten hebben geen boodschappendienst. Datzelfde geldt ook voor de markt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij de kosten verbonden aan het gebruik van een boodschappenservice financieel niet kan dragen. Ook in het geval iemand een inkomen heeft ter hoogte van het sociaal minimum, zoals bij appellante het geval is, rust op die persoon de bewijslast om concreet te onderbouwen waarom de kosten van de boodschappenservice niet kunnen worden gedragen. De enkele verwijzing naar de geringe inkomsten, de hoogte van de bezorgkosten en het gestelde prijsniveau van een supermarkt met boodschappenservice is daartoe niet voldoende. Ook in de namens appellante ter zitting van de Raad aangevoerde omstandigheden dat zij in 2015 onder bewind is gesteld en dat zij sinds dat jaar een beroep op de voedselbank doet, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen, omdat deze omstandigheden zich ten tijde hier in geding nog niet voordeden.