Terecht boete opgelegd. Schending inlichtingenplicht. Appellant kan zowel objectief als subjectief een verwijt worden gemaakt van deze overtreding. De omstandigheid dat appellant meende dat zijn partner de werkzaamheden had opgegeven, ontslaat appellant niet van zijn verplichting om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen. Dat zijn partner de inlichtingen niet heeft doorgegeven, komt voor rekening en risico van appellant. De opgelegde boete van € 550,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden.
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 juni 2015, 14/7249 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J.E. Budel.
OVERWEGINGEN
1.1.
Bij besluit van 26 mei 2014 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Werkloosheidswet (WW) herzien en een bedrag aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij besluit van eveneens 26 mei 2014 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 1.080,79, omdat appellant het Uwv niet heeft meegedeeld dat hij in de periode van
16 september 2013 tot en met 30 november 2013 heeft gewerkt bij [naam werkgever]. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 29 september 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Nadat appellant tegen dit besluit beroep had ingesteld, heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar van 11 juni 2015 (bestreden besluit) genomen en de boete verlaagd naar € 550,-. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) heeft het Uwv opzet en grove schuld bij het plegen van de overtreding van de inlichtingenplicht niet bewezen geacht, maar het Uwv blijft op het standpunt dat er wel sprake is van verwijtbaarheid. Daarbij past een boete van 50% in plaats van 100% van het benadelingsbedrag. Het Uwv is van mening dat deze boete evenredig is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 29 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de boete terecht heeft opgelegd. Van verminderde verwijtbaarheid of van een dringende reden om van het opleggen van een boete af te zien, is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in de veronderstelling was dat zijn partner zijn werkzaamheden bij [naam werkgever] had doorgegeven. Wegens zijn lichamelijke gesteldheid is hij verminderd verwijtbaar. Verder heeft appellant gesteld dat er dringende redenen zijn om af te zien van het opleggen van een boete. Tot slot heeft appellant verzocht om vergoeding van de wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
4.2.
Voor het opleggen van een boete is de overtreding van de inlichtingenplicht op zich niet voldoende, omdat ook is vereist dat de betrokkene daarvan subjectief een verwijt kan worden gemaakt. Bovendien zal bij verwijtbaarheid de boete moeten worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij geldt dat de boete evenredig dient te zijn.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant de inlichtingenplicht heeft geschonden. Appellant kan zowel objectief als subjectief een verwijt worden gemaakt van deze overtreding. De omstandigheid dat appellant meende dat zijn partner de werkzaamheden had opgegeven, ontslaat appellant niet van zijn verplichting om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen. Dat zijn partner de inlichtingen niet heeft doorgegeven, komt voor rekening en risico van appellant. De stelling dat appellant wegens zijn lichamelijke gesteldheid verminderd verwijtbaar was, is niet nader toegelicht, zodat deze stelling wordt gepasseerd.
4.4.
Het Uwv was verplicht appellant een boete op te leggen. Het bestaan van een dringende reden om hiervan af te zien, is niet nader toegelicht en hiervan is ook in hoger beroep niet gebleken. De opgelegde boete van € 550,- is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellant gebleken omstandigheden.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor toewijzing van schadevergoeding, zodat deze zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.R. Rottier en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Dogan
IvR
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: