Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2016, 16/1610, in het geding tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
De behandeling ter zitting van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017, waarbij mr. K.J. Kraan de behandelend rechter was. Ter zitting heeft verzoekster een verzoek om wraking van mr. Kraan ingediend en dit verzoek op 31 maart 2017 schriftelijk herhaald.
OVERWEGINGEN
1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, 11425, hierna: Wrakingsregeling) bepaalt dat de wrakingskamer zonder zitting te houden kan beslissen een verzoek niet in behandeling te nemen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig. Daarnaast bepaalt artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrakingsregeling dat de wrakingskamer zonder zitting te houden kan beslissen een verzoek niet in behandeling te nemen indien het verzoek niet is gemotiveerd.
3. Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de Sociale Dienst Drechtsteden geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, van de Awb, met als gevolg dat hoofdstuk 6 van de Awb niet van toepassing is op de procedure tegen het besluit van 15 november 2006, waarop het hoger beroep betrekking heeft. Verzoekster wil dat
mr. Kraan de procedurele tekortkomingen bij de instelling van de Drechtraad schriftelijk aan de Drechtraad voorhoudt en heeft mr. Kraan met het oog daarop ter zitting drie keuzemogelijkheden voorgelegd. Nadat mr. Kraan verzoekster te kennen had gegeven dat hij niet aan deze keuzemogelijkheden kon voldoen, heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. Kraan. Het wrakingsverzoek berust op de stelling dat mr. Kraan zich niet houdt aan de definities en reikwijdte van artikel 1:1 van de Awb. Mr. Kraan pleegt strafbare feiten met het doel uit te wissen dat door rechters van de Raad inzake Drechtsteden gedurende tien jaar
nep-Awb-procedures zijn gevolgd.
4.1.
Wat verzoekster heeft aangevoerd kan niet anders worden gezien dan gericht tegen de Raad als zodanig. Verzoekster verlangt iets van mr. Kraan waar, alleen al door het feit dat de Drechtraad geen partij is bij het door verzoekster ingestelde hoger beroep, geen enkele rechter van de Raad aan kan voldoen. Daarnaast is het verzoek ook gericht tegen de rechtspraak van de Raad, en daarmee ook tegen de Raad als zodanig. Gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrakingsregeling bestaat daarom aanleiding om het verzoek om wraking van mr. Kraan niet in behandeling te nemen.
4.2.
Voorts is van een gemotiveerd wrakingsverzoek pas sprake als uit het verzoek op enigerlei wijze blijkt dat en waarom de verzoeker van mening is dat er feiten of omstandigheden zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (uitspraak van 22 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3168). Wat verzoekster heeft aangevoerd kan niet worden aangemerkt als motivering van het wrakingsverzoek, nu verzoekster in het geheel niet duidelijk maakt dat en waarom naar haar mening hierdoor de onpartijdigheid van mr. Kraan schade zou kunnen lijden.
5. Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
5.1.
In een eerdere hoger beroepsprocedure (uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2650) heeft verzoekster twee wrakingsverzoeken ingediend (uitspraken van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1518, en 19 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:520). Verzoekster poogde met het tweede wrakingsverzoek een oordeel van de rechter te verkrijgen op een wijze waarin de Awb niet voorziet. Het is verzoekster dan ook bekend dat het wrakingsmiddel daarvoor niet is bedoeld. Gelet hierop bestaat aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- neemt het verzoek om wraking van mr. K.J. Kraan niet in behandeling;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze procedure niet in
behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017.