Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 augustus 2016, 16/2836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant heeft na zijn scheiding van 28 maart 2013 tot en met 24 augustus 2015 een kamer gehuurd waarvoor hij € 320,- per maand aan huur betaalde. Appellant heeft zich op 25 augustus 2015 laten inschrijven op het adres [adres A] te [woonplaats].
1.2.
Op 3 september 2015 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning.
1.3.
Bij besluit van 18 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
29 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de verhuizing niet noodzakelijk is. Daaraan heeft het college toegevoegd dat de gevraagde kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, welke kosten uit het eigen inkomen of vermogen moeten worden betaald. Appellant heeft voldoende mogelijkheden om deze kosten zelf te betalen, hetzij door vooraf te sparen of achteraf in termijnen te betalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de noodzaak van de verhuizing niet aannemelijk heeft gemaakt en dat voor de enkele stelling dat appellant daartoe genoodzaakt was, iedere onderbouwing ontbreekt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Zijn verhuizing was noodzakelijk. Appellant diende noodgedwongen uit zijn kamer te verhuizen omdat zijn (onder)verhuurder de woning, waar appellant een kamer huurde, ook noodgedwongen diende te verlaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient volgens vaste rechtspraak eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordeden.
4.3.
De beroepsgrond dat zijn verhuizing noodzakelijk was en dat hij noodgedwongen zijn gehuurde kamer moest verlaten, slaagt niet. Appellant heeft deze stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd. De omstandigheid dat appellant na zijn scheiding zich als woningzoekende heeft ingeschreven en op grond van die inschrijving een woning kreeg toegewezen, maakt niet dat de kosten voor woninginrichting noodzakelijk zijn. Appellant heeft immers na zijn scheiding lange tijd een kamer gehuurd en uit niets blijkt dat het voor hem noodzakelijk was om te verhuizen.
4.4.
Wat appellant overigens heeft aangevoerd over zijn mogelijkheden om te reserveren behoeft gelet op 4.1 en 4.3 geen bespreking.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van
S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) S.A. de Graaff
HD
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: