Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 januari 2018, 17/6047 (aangevallen uitspraak) en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 18 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 augustus 2017 (bestreden besluit), heeft het college bepaald dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een elektrische fiets. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een elektrische fiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een algemeen gebruikelijke voorziening is die tot het normale uitgavenpatroon hoort. Het inkomen op bijstandsniveau van verzoekster is voldoende voor het aanschaffen van zo’n fiets. Er is geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een elektrische fiets voor verzoekster een algemeen gebruikelijke voorziening is.
3. Verzoekster heeft een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening en verzocht om toekenning van een nieuwe elektrische fiets.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt in een geval als het onderhavige mede de vraag in beeld of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, met dien verstande dat voor zover in deze procedure een oordeel met betrekking tot het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, dit oordeel een voorlopig karakter draagt en niet bindend is voor de uitspraak van de Raad in de hoofdzaak.
4.2.
Verzoekster heeft aan haar verzoek enkel ten grondslag gelegd dat zij vanwege haar medische situatie is aangewezen op het gebruik van een elektrische fiets.
4.3.
Wat verzoekster heeft aangevoerd ziet niet op de grond die het college aan de afwijzing van de elektrische fiets ten grondslag heeft gelegd, zodat het bepaald niet voor de hand ligt dat deze grond doel treft. Het bestreden besluit berust immers op het standpunt dat een elektrische fiets voor verzoekster een algemeen gebruikelijke voorziening is. Reeds hierom bestaat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afwijzen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.