De vakantietoeslag is loon dat op een later tijdstip wordt uitbetaald en deze middelen worden ingevolge artikel 32, tweede lid, van de WWB in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. In artikel 31, zesde lid, van de WWB is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het in aanmerking nemen van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen. Niet in geschil is dat het college de aanspraak op vakantietoeslag heeft vastgesteld in overeenstemming met het bepaalde in de Regeling WWB, IOAW en IOAZ (Regeling), zijnde de hiervoor bedoelde ministeriële regeling zoals die in 2013 gold. Anders dan appellante heeft aangevoerd wordt hierbij niet uitgegaan van een rekenpercentage van 8%, maar wordt overeenkomstig de tabel van artikel 11 van de Regeling uitgegaan van 6,61% maal het inkomen, verminderd met een bedrag van € 5,60. Dat de maandelijkse inkomsten bij appellante vanwege de in aanmerking te nemen vakantietoeslag lager zijn dan bij een persoon met alleen bijstand volgt uit de toepassing van de Regeling. Omdat de WWB voorzag in een netto inkomensverrekening en in de bijstandsnorm de vakantietoeslag is begrepen moet, voor een juiste verrekening van het in aanmerking te nemen inkomen, naast het netto-inkomen ook de netto vakantietoeslag zijn inbegrepen (zie de toelichting op de Regeling, Staatscourant 22 oktober 2003, nr. 204, p. 4).
De Regeling bevat regels omtrent de in aanmerking te nemen aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen. De aanspraak op vakantietoeslag die over een inkomen bestaat, wordt blijkens de Regeling niet vastgesteld op het te zijner tijd feitelijk uit te betalen bedrag, maar wordt op grond van het maandinkomen forfaitair vastgesteld, vanwege aanmerkelijke administratieve belasting en verrekenings- en terugvorderingsproblemen (zie toelichting op de Regeling, p. 4). Uitgangspunt bij de opstelling van deze rekenregels is geweest dat ten aanzien van de bruto-aanspraak op vakantiegeld wordt uitgegaan van 8 procent van het bruto-inkomen en het forfaitair vast te stellen netto vakantiegeld slechts binnen een beperkte marge mag afwijken van het feitelijk door de belanghebbende te ontvangen bedrag (toelichting op de Regeling, p. 5). In de door appellante bij de brief van 14 augustus 2018 gevoegde benadelingsberekening staat dat het college € 487,20 aan vakantietoeslag in mindering heeft gebracht op de bijstand, wat minder is dan het door de werkgever uitbetaalde bedrag aan vakantietoeslag van € 523,40. Hieruit volgt dat het college, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet méér vakantietoeslag heeft gekort dan zij daadwerkelijk heeft ontvangen.