1.1.
Appellant heeft op 17 februari 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Hij staat met ingang van 13 oktober 2015 in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats]. Met ingang van 3 april 2014 staat op dit adres tevens ingeschreven [naam X] ([X]), geboren op 12 april 1981.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2016 (bestreden besluit), heeft het college appellant met ingang van 17 februari 2016 bijstand toegekend naar 50% van het wettelijk minimumloon. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kostendelersnorm van toepassing is en dat voor de hoogte van de bijstand in totaal twee personen meetellen, inclusief appellant zelf.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“Tussen partijen is niet in geschil dat de in de huurovereenkomst van 13 oktober 2015 door eiser en [X] overeengekomen huurprijs van € 250,- geen commerciële huurprijs is. Dat eiser en [X] - naar gesteld - naar aanleiding van de in de bezwaarprocedure gedane huurcheck met terugwerkende kracht een hogere huurprijs hebben afgesproken, doet daar niet aan af. Eiser heeft de gestelde huurverhoging ook niet nader onderbouwd. Eiser heeft de aanvulling op de huurovereenkomst niet overgelegd en onduidelijk is wanneer eiser en [X] de hogere huurprijs hebben afgesproken en of en, zo ja, wanneer eiser het verschil tussen de oude en de nieuwe huur aan [X] heeft betaald.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Hij heeft daartoe gesteld dat op grond van een aanpassing op de huurovereenkomst met terugwerkende kracht sprake is van commerciële onderhuur en dat hierom toepassing van de kostendelersnorm achterwege moet blijven. Volgens appellant heeft hij in bezwaar het gebrek hersteld, inhoudende dat hij de commerciële huurprijs van € 307,03 per maand is gaan betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.