OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant was vanaf 1 januari 2008 werkzaam als groepsleider kinderopvang voor gemiddeld 19 uur per week. Appellant heeft zijn dienstverband op 2 december 2016 opgezegd met ingang van 1 april 2017. De werkgever heeft die opzegging per 31 maart 2017 bij brief van 14 december 2016 bevestigd.
1.2.
Op 11 april 2017 heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het Uwv beslist dat appellant vanaf 1 april 2017 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald, omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens het Uwv heeft appellant ontslag genomen, terwijl dat niet nodig was. Het Uwv heeft het besluit gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 29 juni 2017. De verzekeringsarts heeft op basis van een spreekuurcontact, informatie van de huisarts van 15 december 2016, 19 en 20 juni 2017 en psychisch onderzoek geconcludeerd dat er geen medische noodzaak bestond om ontslag te nemen. Volgens de verzekeringsarts heeft appellant om preventieve redenen ontslag genomen en was het niet zeker dat voortzetting van het dienstverband tot gezondheidsschade zou leiden. Ook heeft appellant de gevolgen van het ontslag kunnen overzien. Het Uwv heeft verder beslist dat appellant, nu hij geen WW‑uitkering krijgt, ook geen recht heeft op een toeslag.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 juli 2017 is bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat voortzetting van de dienstbetrekking niet in redelijkheid van hem kon worden gevergd. De medische gegevens bieden daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Uit de brief van de huisarts van 15 december 2016 volgt niet zonder meer dat voortzetting van de dienstbetrekking tot gezondheidsschade bij appellant zou kunnen leiden. Voor het oordeel dat er geen acute medische noodzaak bestond om het dienstverband te beëindigen, heeft de rechtbank steun gevonden in het rapport van de verzekeringsarts van 29 juni 2017. Uit de brief van de huisarts van 20 juni 2017 volgt dat de huisarts appellant geen advies tot ontslag heeft gegeven, zodat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij dit advies van de huisarts heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden en dat niet is gebleken dat appellant dit niet in overwegende mate kan worden verweten. Het Uwv heeft terecht beslist dat de WW-uitkering niet wordt uitbetaald en dat daarom ook geen recht op een toeslag op grond van de TW bestaat.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de gronden in beroep, zijn standpunt herhaald dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat er een medische noodzaak aan zijn ontslagname ten grondslag lag. De rechtbank heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft appellant erop gewezen dat er nog een nader medisch onderzoek plaatsvond, waarvan de uitkomsten nog niet bekend waren, maar van belang kunnen zijn voor deze zaak. Op de zitting in hoger beroep heeft appellant toegelicht dat hij onder behandeling is voor zijn klachten, die voortkomen uit een hersenschudding in 2012. Appellant heeft verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1295, gesteld dat hem door psychische klachten niet in overwegende mate kon worden verweten dat hij werkloos is geworden. Hij heeft ontslag genomen om zo de invloed van de stressveroorzakende factor tot een minimum te beperken en zijn psychische klachten te verminderen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat de dienstbetrekking op verzoek van appellant is beëindigd. In geschil is de vraag of aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren waren verbonden dat deze redelijkerwijs niet van appellant kon worden gevergd.
4.3.
De stelling van appellant dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat er een medische noodzaak aan de ontslagname ten grondslag lag, wordt verworpen. Uit de brieven van de huisarts en het huisartsenjournaal van 16 juni 2015 tot en met 4 juli 2017 volgt weliswaar dat appellant vanaf medio 2015 stress- en vermoeidheidsklachten had, maar niet is gebleken van een zodanig ernstige situatie dat voortzetting van het dienstverband zou leiden tot gezondheidsschade. De huisarts vermeldt in de brief van 20 juni 2017 dat appellant drie opties had, te weten ziek melden, door blijven werken of ontslag nemen en dat appellant zelf zijn keuze maakt. Dit duidt niet op een ernstige medische situatie. Daarbij is nog van belang dat appellant, nadat hij op 2 december 2016 zijn dienstbetrekking had opgezegd, nog tot 31 maart 2017, zonder zich ziek te melden, heeft gewerkt. Ook is niet gebleken dat appellant zich op een eerder moment had ziek gemeld. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voortzetting van de dienstbetrekking zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting niet in redelijkheid van hem kon worden gevergd. In hoger beroep zijn namens of door appellant geen nadere medische gegevens ingebracht, ook niet nadat hij daartoe uitdrukkelijk nog in de gelegenheid is gesteld.
4.4.
Appellant heeft zijn stelling dat hem vanwege psychische klachten niet in overwegende mate kon worden verweten dat hij werkloos is geworden, niet nader onderbouwd. De vergelijking met de uitspraak van de Raad van 21 maart 2018 gaat niet op. De aanwezige medische informatie geeft daartoe geen aanleiding. Ook deze grond wordt verworpen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.