In de tussenuitspraak heeft de Raad, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
1.3.1.
Nu de vorderingen met de terugvorderingsbesluiten vóór 1 januari 2013 zijn ontstaan, is artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) van toepassing zoals dit luidde tot die datum. Ingevolge dit artikel is het college bevoegd ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van (verdere) terugvordering, dus om het restant van de schuld kwijt te schelden, moet hierin besloten worden geacht (vergelijk de uitspraak van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3084).
1.3.2.
Het college heeft nagelaten in overeenstemming met zijn beleid na te gaan of in het geval van appellanten dringende redenen voor kwijtschelding aanwezig waren. Het gaat daarbij volgens de Beleidswijzer om de vraag of de terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de belanghebbende of zijn gezin, waarbij het volgens de Beleidswijzer zowel om financiële als om niet-financiële factoren gaat. Welke factoren wel en welke niet van belang zijn, hangt af van de individuele omstandigheden. Bij de beoordeling of dringende redenen aanwezig zijn, behoort volgens de Beleidswijzer ook de toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verder is niet gebleken dat het college in de besluitvorming acht heeft geslagen op het beleid dat, als duidelijk is dat een vordering oninbaar is, deze buiten invordering moet worden gesteld en dat cliënten die in een problematische schuldensituatie verkeren een kans moeten krijgen na een passende inspanning weer met een schone lei te beginnen. In principe wordt dan ook volgens het beleid altijd medewerking verleend aan een schuldhulpverleningstraject, tenzij dat volledig in strijd is met de uitgangspunten van het beleid, wat bijvoorbeeld het geval kan zijn als op een ernstig verwijtbare vordering nog nauwelijks is afgelost. Dat laatste is in het geval van appellanten niet aan de orde. Appellanten hadden in mei 2014 34% van de oorspronkelijke schuld afgelost. Het college heeft bij het bestreden besluit ten onrechte niet getoetst of, gelet op het beleid en de omstandigheden van appellanten, dringende redenen of andere redenen, zoals hiervoor omschreven, voor kwijtschelding aanwezig waren. Het college had daarbij de omstandigheid dienen te betrekken dat appellanten door toedoen van het college jarenlang met hun gezin hebben moeten rondkomen van een inkomen beneden de beslagvrije voet, waardoor zij verder in de financiële problemen zijn geraakt. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd.
2. In zijn nadere motivering heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen dringende redenen zijn om het resterende deel van de schuld van appellanten kwijt te schelden, gelet op het uitgangspunt van het college dat fraude niet mag lonen. Het is het college bekend dat de kans dat appellanten de schuld volledig aflossen niet groot is en ook dat appellanten behalve hun schuld aan de gemeente nog andere schulden hebben. De aflossing van appellanten aan de gemeente is echter inmiddels gestaakt gelet op de voor hen geldende beslagvrije voet. Het voortbestaan van de schuld aan de gemeente is dan ook op zichzelf voor appellanten geen last meer. Daarom acht het college handhaving van de vordering niet onaanvaardbaar. In overeenstemming met het beleid zal na aflossing van 50% van de schuld een nieuwe beoordeling van het kwijtscheldingverzoek worden gedaan. Het college ziet in de omstandigheid dat door zijn toedoen de beslagvrije voet niet eerder is gerespecteerd, geen dringende reden voor kwijtschelding van de restantschuld. Het college bestrijdt dat appellanten door toedoen van het college jarenlang onder de beslagvrije voet hebben geleefd. Appellanten hadden immers eerder om herziening van de beslagvrije voet kunnen vragen.
3. Appellanten hebben in hun zienswijze, kort gezegd, aangevoerd dat het college geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de besluitvorming voor het gezin. Ook zijn niet alle in de tussenuitspraak benoemde punten in de beoordeling betrokken. Appellanten verkeren in een zeer onwenselijke situatie zonder enig perspectief en er is geen zicht op een verdere aflossing van de vordering. De schulden van appellanten zijn opgelopen omdat door de verrekening, waarbij de beslagvrije voet niet werd gerespecteerd, nota’s van derden onbetaald zijn gebleven, waardoor extra incasso- en invorderingskosten zijn ontstaan. Ook lijdt het gezin onder de steeds aanwezige dreiging van beslaglegging op de inboedel door overige schuldeisers. Het college kan in redelijkheid kwijtschelding niet weigeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.