1.4.
Bij besluit van 16 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 december 2016 (bestreden besluit), heeft de staatssecretaris de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat appellant daadwerkelijk een jaar lang is blootgesteld aan
chroom VI houdende stoffen tijdens zijn (schoonmaak)werkzaamheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat appellant tijdens het verrichten van (schoonmaak)werkzaamheden is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen. De enkele stelling dat appellant werkzaamheden heeft verricht in een ruimte waar ook met chroom VI houdende stoffen werd gewerkt, is niet voldoende voor de conclusie dat appellant gedurende een periode van minimaal een jaar is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen, zodanig dat sprake is van een voorstelbare relatie tussen de werkzaamheden van appellant en de aandoening waaraan hij lijdt. De staatssecretaris heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellant niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het betoog van appellant dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, niet slaagt. Uit de toelichting bij artikel 2.2 van de Coulanceregeling blijkt dat indien de werknemer aannemelijk heeft gemaakt in welke periode hij werkzaam is geweest en is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen, welke taken en werkzaamheden zijn verricht en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht, Defensie dan als werkgever het nodige onderzoek zal verrichten naar het arbeidsverleden. Vastgesteld is dat appellant niet direct met chroom VI houdende stoffen heeft gewerkt, noch een functie heeft vervuld waarbij directe blootstelling aan deze stoffen in de rede lag. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de staatssecretaris verder onderzoek redelijkerwijs niet worden gevergd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 2.1 van de Coulanceregeling bepaalt dat aan de werknemer die in zijn hoedanigheid als werknemer heeft gewerkt met chroom VI houdende stoffen inclusief het bewerken van materialen waarop chroom VI houdende stoffen zijn aangebracht, op zijn aanvraag een tegemoetkoming ineens wordt verleend indien hij:
1. in totaal gedurende de periode van minimaal een jaar werkzaam is geweest in een in de bijlage omschreven functie of functies of werkzaamheden en daadwerkelijk met chroom VI houdende stoffen heeft gewerkt;
2. lijdt aan één of meerdere in de bijlage II omschreven aandoeningen;
3. niet eerder een bedrag heeft ontvangen in verband met blootstelling aan chroom VI houdende stoffen, dan wel een bedrag heeft ontvangen dat lager is dan € 15.000; en
4. meewerkt aan een geneeskundig onderzoek zoals bedoeld in artikel 3.2, derde lid, door het ABP of de door haar aangewezen personen of instellingen.
4.1.2.
Artikel 2.2 van de Coulanceregeling bepaalt dat onder de in artikel 2.1, eerste lid, bedoelde functie mede wordt verstaan die functie of werkzaamheden waarvan het aannemelijk is dat bij het verrichten van arbeid als werknemer voor Defensie in totaal gedurende een periode van minimaal een jaar blootstelling heeft plaatsgevonden aan chroom VI houdende stoffen.
4.1.3.
Artikel 2.4 van de Coulanceregeling bepaalt dat de tegemoetkoming bedraagt:
1. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 1 uit bijlage II: € 15.000;
2. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 2 uit bijlage II: € 5.000;
3. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 3 uit bijlage II: € 7.500;
4. bij één of meerdere aandoeningen uit de categorie 4 uit bijlage II: € 3.000;
5. bij een combinatie van meerdere aandoeningen uit meerdere categorieën uit bijlage II: het bedrag bijhorende bij de hoogste categorie waartoe de aandoening van de werknemer behoort;
6. de tegemoetkoming in bovenstaande leden wordt verminderd met een eerdere betaling, die in verband met blootstelling aan chroom VI houdende stoffen van defensie is ontvangen.
4.2.1.
Uit de Nota van toelichting bij de Coulanceregeling (Stcrt 2015, nr. 6329) blijkt dat deze regeling een tegemoetkomingsregeling is, waarbij de tegemoetkoming wordt gegeven vanwege een voorstelbare relatie tussen de werkzaamheden met chroom VI houdende stoffen die zijn verricht binnen Defensie, en de aandoening waaraan de werknemer of gewezen werknemer op dit moment lijdt en waardoor kan worden aangenomen dat hij daardoor schade heeft. Omdat het lang duurt voordat de onderzoeken naar de causaliteit dan wel aansprakelijkheid zijn afgerond, is er in deze regeling voor gekozen de betrokken (voormalige) werknemers die in een moeilijke situatie zitten, niet te belasten met een tijdrovend en belastend proces, maar snel tot een regeling te komen om de situatie te verlichten. In verband daarmee kan bij een combinatie van een functie, een bepaalde duur van de werkzaamheden en een aandoening, voor de uitvoering van deze regeling een voorstelbare relatie worden aangenomen en een tegemoetkoming op aanvraag worden verstrekt.
4.2.2.
In de toelichting bij artikel 2.2 blijkt dat dit artikel is bedoeld voor functies of werkzaamheden, waarvan uit de functienaam of functieomschrijving niet blijkt dat men gedurende een langere periode is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen, maar dat dit bijvoorbeeld voortvloeit uit de plaats waar de (voormalig) werknemer zijn werkzaamheden verrichte of dat men bijvoorbeeld wel werkte als spuiter of plaatbewerker, maar dit niet zijn normale functie was. Het artikel stelt als voorwaarde dat aannemelijk is dat de (voormalig) werknemer tijdens het verrichten van arbeid is blootgesteld aan chroom VI houdende stoffen gedurende de periode van een jaar of meer. De coulance bestaat daarin dat (voormalige) werknemers niet hard hoeven aan te tonen dat ze een relevant arbeidsverleden hebben. Voor de vaststelling van die ‘aannemelijkheid’ zal de (voormalig) werknemer wel bij de aanvraag enige gegevens moeten verstrekken waardoor het relevante arbeidsverleden aannemelijk wordt. Dat omvat de functies waarin de aanvrager gedurende welke periode werkzaam is geweest en blootgesteld is geweest aan chroom VI houdende stoffen, welke taken en werkzaamheden zijn verricht en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht. Dat is essentieel om snel erkenning te geven aan die (voormalige) werknemers die dat behoeven. Defensie zal als werkgever vervolgens het nodige onderzoek verrichten naar het arbeidsverleden.
4.6.
Uit wat in 4.1.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 9 december 2016 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en, met herroeping van het besluit van 16 oktober 2015, aan appellant op grond van artikel 2.4, vijfde lid in samenhang met
artikel 2.4, derde lid van de Coulanceregeling een tegemoetkoming toekennen van € 7.500,-.
5. Aanleiding bestaat om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 512,- in bezwaar, € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 2.560,-.