OVERWEGINGEN
1. Ter zitting heeft verzoeker nader toegelicht dat zijn verzoek een verzoek om herziening van de uitspraak van 30 oktober 2018 betreft.
2.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald:
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. In artikel 8:84, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk of mondeling uitspraak doet. In het tweede lid is bepaald dat de uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek
4. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
5. Op grond van artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is, voor zover van belang, titel 8.3 – genaamd ‘Voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak’ – voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
6. De Raad stelt vast dat de uitspraak, waarvan verzoeker herziening heeft gevraagd, tot stand is gekomen met toepassing van artikel 8:81, eerste lid, in verbinding met artikel 8:84, tweede lid, van de Awb. Ten aanzien van een dergelijke uitspraak kan niet het bijzondere rechtsmiddel van herziening in de zin van artikel 8:119 van de Awb worden ingeroepen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 18 juni 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7689, welke uitspraak nog steeds zijn gelding heeft behouden.
6. Uit 5 volgt dat de Raad niet bevoegd is om het verzoek om herziening inhoudelijk te beoordelen. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ook niet kan worden beoordeeld.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.