Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:CRVB:2025:769

Centrale Raad van Beroep
13-05-2025
28-05-2025
24/49 PW
Socialezekerheidsrecht
Hoger beroep

Voortzetting gehuwdennorm. Gezamenlijke huishouding. Beroep op evenredigheidsbeginsel. Toetsing. Geen bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat appellant door een tijdelijk gebrek aan middelen gedwongen in dezelfde woning verblijft als zijn ex-partner en kinderen waardoor hij geen recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande, is geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat toepassing van de wettelijke bepalingen zozeer in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege dient te blijven. In een dergelijke situatie behoeft de vraag of de door appellant gestelde bijzondere omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd, geen afzonderlijke beantwoording.

Rechtspraak.nl
Sdu Nieuws Personen- en familierecht 2025/326

Uitspraak

24/49 PW, 24/50 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 november 2023, 23/1169 en 23/2235 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)

Datum uitspraak: 13 mei 2025

SAMENVATTING

In deze zaak beoordeelt de Raad de voorzetting van de bijstand naar de gehuwdennorm omdat appellant een gezamenlijke huishouding voert met zijn ex-partner doordat ze na de relatiebreuk in dezelfde woning zijn blijven wonen en ze samen kinderen hebben. Volgens het college voeren appellant en zijn ex-partner een gezamenlijke huishouding, omdat er sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden. Appellant is het daarmee niet eens en doet verder een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Appellant krijgt geen gelijk. De besluitvorming blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.R.C. Bosman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

Besluit 1

1.1.

Appellant ontvangt samen met zijn ex-partner bijstand naar de norm voor gehuwden, waarop achteraf de inkomsten van zijn ex-partner worden verrekend. Hij woont samen met zijn ex-partner en hun twee kinderen op adres X te [woonplaats] . Appellant heeft op 16 februari 2022 een wijzigingsformulier bij het college ingediend waarop hij heeft verklaard dat hij met ingang van 9 februari 2022 een alleenstaande ouder is geworden.

1.2.

Met een besluit van 9 mei 2022 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand met ingang van 9 februari 2022 ingetrokken omdat appellant en zijn ex-partner geen gezamenlijke huishouding meer voeren en appellant daarom geen recht meer heeft op bijstand voor gehuwden. Het college heeft de bijstand over de maanden december 2021 en januari 2022 herzien door de inkomsten van de ex-partner op de bijstand in mindering te brengen. Het college heeft de gemaakte kosten van bijstand over de maand december 2021 tot een bedrag van € 1.463,95 netto teruggevorderd en het nog te betalen restant van de bijstand over januari 2022, het restant over 1 tot en met 8 februari 2022 en het vakantiegeld verrekend met de terugvordering.

1.3.

Met een besluit van 2 februari 2023 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard, de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstand laten vervallen en de bijstand met ingang van 9 februari 2022 voortgezet naar de norm voor gehuwden. De afspraak met betrekking tot de verrekening van inkomsten van de ex-partner (een maand achteraf) is ongewijzigd van kracht.

Besluit 2

1.4.

Op 10 maart 2022 heeft appellant een aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ingediend met als gewenste ingangsdatum 9 februari 2022. Hij heeft op de aanvraag vermeld dat zijn relatie is verbroken, dat hij samenwoont met zijn ex-partner maar geen gezamenlijke huishouding met haar voert. Hij is op zoek naar een woning, maar zijn urgentie is verlopen.

1.5.

Met een besluit van 9 mei 2022 (besluit 2) heeft het college de aanvraag van appellant van 10 maart 2022 om bijstand voor een alleenstaande afgewezen. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant een gezamenlijke huishouding met zijn ex-partner voert.

1.6.

Met een besluit van 2 maart 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding omdat appellant en zijn ex-partner hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Hierdoor kan appellant niet als zelfstandig subject in aanmerking komen voor bijstand.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten 1 en 2 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Gezamenlijke huishouding

4.1.

Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (PW) wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.

4.2.

In beide zaken betwist appellant dat hij een gezamenlijke huishouding voert met zijn ex-partner, omdat geen sprake is van wederzijdse zorg. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.3.

Niet in geschil is dat appellant en zijn ex-partner hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en uit hun relatie een kind is geboren. Daarmee is aan het onweerlegbaar rechtsvermoeden van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de PW voldaan. Hierdoor wordt een gezamenlijke huishouding van appellant en zijn ex-partner aanwezig geacht. Of al dan niet sprake is van wederzijdse zorg tussen appellant en zijn ex-partner speelt hierbij daarom geen rol.

Evenredigheidsbeginsel

4.4.

Appellant heeft aangevoerd dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Hij moet daarom bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder krijgen. Hij kon geen andere woning krijgen omdat hij geen bijstand naar de norm van een alleenstaande ontving en daardoor geen geld had voor de huur van een woning voor zichzelf. Appellant had medische urgentie voor het verkrijgen van een nieuwe woning, omdat hij geen trap kan lopen, maar heeft nog geen woning gekregen. Door deze situatie kon appellant geen kant op en was hij gedwongen om in hetzelfde huis te blijven wonen als zijn ex-partner. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.5.

De toepassing van de gehuwdennorm vloeit dwingend voort uit een wet in formele zin.1 Naar de huidige stand van de rechtsontwikkeling staan dan artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in zijn algemeenheid in de weg aan toetsing aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, waardoor aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit wordt ‘contra legem’-toepassing van die rechtsbeginselen en ander ongeschreven recht genoemd.2

4.6.

De omstandigheid dat appellant door een tijdelijk gebrek aan middelen gedwongen in dezelfde woning verblijft als zijn ex-partner en kinderen waardoor hij geen recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande, is geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat toepassing van de wettelijke bepalingen zozeer in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege dient te blijven. In een dergelijke situatie behoeft de vraag of de door appellant gestelde bijzondere omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd, geen afzonderlijke beantwoording.3 Daarom behoeft het door appellant in dit kader ter zitting gedane beroep op de goede procesorde evenmin bespreking.

Conclusie en gevolgen

4.7.

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat bestreden besluiten 1 en 2 in stand blijven.

5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) M. Ramanand

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 3, derde en vierde lid, van de Participatiewet

3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

Artikel 21 van de Participatiewet (per 1 januari 2022)
Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

(…)
b. gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd, zonder kostendelende medebewoners: € 1.559,58.

1 Artikel 21 PW en artikel 3, vierde lid, onder b, van de PW.

2 Zie de uitspraak van de Raad van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622, r.o. 5.7 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.11 e.v.

3 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.14.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.