24/436 AOW en 24/1536 AOW
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2023, 23/3878 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] , Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
De Raad oordeelt, net als de rechtbank, dat de Svb de hoogte van het AOW-pensioen van appellant terecht op 10% van het maximale AOW-pensioen heeft vastgesteld, omdat hij niet verzekerd was voor de AOW in de periode van 16 juli 1996 tot en met 25 juni 2022. De reden daarvan is dat in die periode op appellant, op grond van regels van de Europese Unie, niet de Nederlandse maar de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing was.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is geboren in Duitsland en heeft daar altijd gewoond. Van 1 augustus 1991 tot 18 juli 1995 heeft hij gewerkt in Nederland in loondienst. Vanaf 16 juli 1996 ontving appellant een WAO-uitkering,2die is beëindigd per 25 juni 2022 omdat hij toen de pensioengerechtigde leeftijd voor de AOW3 heeft bereikt.
1.2.
Appellant heeft in 2021 een pensioen op grond van de AOW aangevraagd. Met een besluit van 29 juli 2022 heeft de Svb aan appellant vanaf 25 juni 2022 een AOW-pensioen toegekend van 10% van het maximale AOW-pensioen.
1.3.
Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 31 mei 2023 (bestreden besluit) gebleven bij de vaststelling van het AOW-pensioen op 10% van het maximale pensioenbedrag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb de hoogte van het AOW-pensioen terecht heeft vastgesteld op 10% van het maximale AOW-pensioen, omdat appellant niet verzekerd voor de AOW is geweest over de periode van 16 juli 1996 tot en met 25 juni 2022. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant toen geen ingezetene van Nederland was en niet in Nederland werkte, waardoor hij op grond van de hoofdregel van de AOW in beginsel niet verzekerd was voor de AOW. In de periode van 16 juli 1996 tot en met 31 december 1999 was appellant niet verzekerd voor de AOW via KB 1989, 164 op grond van het ontvangen van een WAO-uitkering, omdat hij naast die uitkering een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Voor de periode van 1 januari 2000 tot en met 25 juni 2022 geldt dat de mogelijkheid om verzekerd te blijven op grond van een WAOuitkering vanaf 1 januari 2000 is komen te vervallen (KB 1998, 746). Ook heeft de rechtbank overwogen dat de financieel moeilijke situatie van appellant geen reden is om toch een hoger AOW-pensioen toe te kennen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de vaststelling van de hoogte van het AOWpensioen vanaf 25 juni 2022 op 10% van het maximale AOW-pensioen in stand heeft gelaten. De Raad doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De Raad oordeelt, net als de rechtbank, dat de Svb de hoogte van het AOW-pensioen vanaf 25 juni 2022 terecht op 10% van het maximale AOW-pensioen heeft vastgesteld, omdat appellant niet verzekerd voor de AOW is geweest over de periode van 16 juli 1996 tot en met 25 juni 2022. De reden daarvan is dat op grond van Vo 1408/714 en Vo 883/20045 toen niet de Nederlandse maar de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing is geweest.
4.3.
De Raad is het met de Svb eens dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak haar oordeel onvolledig heeft gemotiveerd, doordat daarin geen (uitdrukkelijke) toepassing is gegeven aan Vo 1408/71 en Vo 883/2004. De Raad vult de motivering van de aangevallen uitspraak aan voor zover de vermelding van Vo 1408/71 en Vo 883/2004 daarin achterwege is gebleven.
4.4.
Op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat, zonder dat hij achtereenvolgens op grond van artikel 13 en verder van Vo 1408/71 aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, is de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont. Verder is in artikel 10ter van Vo 574/726 bepaald dat de datum en voorwaarden, waarop een persoon als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder f, van Vo 1408/71 ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van een lidstaat, worden bepaald aan de hand van de nationale wetgeving van de lidstaat waar een betrokkene als laatste aan onderworpen was.7 Op grond van artikel 11 van Vo 883/2004 geldt, voor zover hier van belang, dat als de aanwijsregels van lid 3 a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats is aangewezen.
4.5.
Op appellant is vanaf 16 juli 1996 de Duitse wetgeving van toepassing. Appellant woonde (ook) toen in Duitsland. Verder hield hij vanaf die datum op onderworpen te zijn aan Nederlandse wetgeving in de zin van artikel 13, tweede lid, onder f, van Vo 1408/71. Appellant werkte niet in Nederland8 en ontving weliswaar sinds die datum een Nederlandse WAO-uitkering, maar hij ontving daarnaast ook een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een buitenlandse (Duitse) regeling.9 De Svb heeft dit bij onderzoek vastgesteld en appellant heeft dit niet betwist op de zitting van de rechtbank en ook niet op de zitting van de Raad. Op grond van artikel 8 van het KB 1989, 164 was appellant daarom niet verzekerd ingevolge de AOW. Tot slot was hij vanaf die datum niet aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat onderworpen op een andere grond dan artikel 13, tweede lid, onder f, van Vo 1408/71. De overwegingen van de aangevallen uitspraak zijn juist voor zover de rechtbank daarin toepassing heeft gegeven aan die bepalingen van de AOW en KB 1989, 164.
4.6.
De reden dat appellant na 1 januari 2000 niet verzekerd was voor de Nederlandse wetgeving is dat appellant ook toen geen ingezetene van Nederland was, niet in Nederland werkte in de zin van artikel 6 van de AOW en dat de mogelijkheid van verzekering voor de AOW op basis van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 26, zesde lid, van KB 1998, 746 is vervallen met ingang van 1 januari 2000. De overwegingen van de rechtbank daarover zijn juist. Na 1 mei 2010 is op appellant op grond van artikel 11, derde lid, sub e, van Vo 883/2004 de sociale wetgeving van zijn woonland, Duitsland, van toepassing.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Verordening (EEG) 1408/71
Artikel 1 (Definities), aanhef en onder h,
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „woonplaats” verstaan de normale verblijfplaats.
Artikel 13 (Algemene regels), eerste lid,
Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
Artikel 13 (Algemene regels), tweede lid, aanhef en onder f,
Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17 is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere LidStaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.
Artikel 10ter
De datum en de voorwaarden waarop een persoon als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder f), van de verordening ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat, worden overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling vastgesteld. Het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling op deze persoon van toepassing wordt, richt zich voor het vernemen van deze datum tot het door de bevoegde autoriteit van de eerste Lid-Staat aangewezen orgaan.
Verordening (EG) 883/2004
Artikel 1 (Definities), aanhef en onder j,
Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „woonplaats” verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen.
Artikel 11 (Algemene regels)
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
-
geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
-
geldt voor ambtenaren de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;
-
geldt voor degene die een werkloosheidsuitkering ontvangt overeenkomstig artikel 65 volgens de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, de wetgeving van die lidstaat;
-
geldt voor degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
-
geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
Artikel 6, eerste lid,
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
-
ingezetene is;
-
geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Besluit uitbreiding en beperking van de kring verzekerden volksverzekeringen van 3 mei 1989 (Stb. 1989, 164), geldig tot 1-1-1999
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a
Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is degene, die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1987, 89).
Artikel 8, derde lid
De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen indien zij buiten Nederland arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een buitenlandse wettelijke regeling.
Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746), geldig tot 1-1-2000
Artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a
Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon, die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 26, derde lid
De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen indien zij buiten Nederland arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een buitenlandse wettelijke regeling.
Artikel 26, zesde lid
Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2000.