Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten waren beiden woonachtig op adres X te [woonplaats] . Appellant heeft op 29 november 2022 als startende zelfstandig ondernemer een aanvraag ingediend om algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal (bedrijfskapitaal) op grond van het Bbz 2004.
1.2.
Het college heeft naar aanleiding van deze aanvraag aan appellanten een voorbereidingskrediet van in totaal € 7.824,25 verstrekt en het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) verzocht om een onderzoek in te stellen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het IMK heeft bij rapport van 22 december 2022 het gevraagde advies uitgebracht.
1.3.
Bij een besluit van 24 februari 2023 heeft het college de aanvraag van 29 november 2022 buiten behandeling gesteld, op de grond dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Appellanten hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij een besluit van 24 april 2023 heeft het college op het bezwaar van appellanten beslist. Het college heeft het besluit van 24 februari 2023 herzien en aan appellanten op grond van het Bbz 2004 per 27 april 2023 een bedrag van € 35.000,- aan bedrijfskapitaal toegekend in de vorm van een rentedragende lening. Het voorbereidingskrediet van € 7.824,25 heeft het college op dit bedrag in mindering gebracht.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende overwogen. Het standpunt van appellanten dat het bedrijfskrediet alleen aan appellant had moeten worden verstrekt, volgt de rechtbank niet. Appellanten hebben de aanvraag van 29 november 2022 gezamenlijk ingediend. De daaropvolgende besluiten zijn aan zowel appellant als appellante gericht. Het bedrijfskrediet wordt daarom geacht aan appellant en appellante tezamen te zijn verstrekt. Appellanten hebben het bedrag van € 27.175,75 in de vorm van een rentedragende lening ontvangen. In dit bedrag zit tevens bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor de duur van zes maanden ten bedrage van € 10.248,-. Artikel 11, eerste lid, van het Bbz 2004 bepaalt dat de algemene bijstand voorlopig de vorm van een renteloze geldlening heeft die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. Dat volgt echter niet uit het bestreden besluit. Het college heeft op de zitting erkend dat door na te laten het bedrag van € 27.175,75 te specificeren in een rentedragende lening (bedrijfskapitaal) en renteloze lening (algemene bijstand) niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Bbz 2004, is gehandeld. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 28 augustus 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen (nader besluit). Daarin heeft het college het volgende beslist. Aan appellanten wordt een bedrijfskapitaal toegekend van € 24.752,- (inclusief het voorbereidingskrediet van € 7.824,25) in de vorm van een rentedragende lening. Daarnaast wordt aan appellanten bijstand toegekend tot een bedrag van € 10.248,- ineens voor de voorziening van de kosten van levensonderhoud gedurende een periode van zes maanden. Dit bedrag wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van het Bbz 2004.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het niet eens met de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is geoordeeld dat het bedrijfskrediet wordt geacht aan appellanten tezamen te zijn verstrekt, en met het nadere besluit. Wat zij daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna besproken.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a
2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;
b. de persoon of de echtgenoot van de persoon die uit hoofde van werkloosheid een uitkering ontvangt en die een bedrijf of zelfstandig beroep begint dat levensvatbaar is;
c. de zelfstandige geboren voor 1 januari 1960, wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die het bedrijf of zelfstandig beroep gedurende een aaneengesloten periode van 10 jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgeoefend en hieruit een inkomen geniet dat duurzaam ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;
d. de zelfstandige wiens bedrijf of zelfstandig beroep niet levensvatbaar is en die zich verplicht de activiteiten in het bedrijf of zelfstandig beroep zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 12 maanden, te beëindigen.
2. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
3. Bijstandsverlening aan een persoon die algemene bijstand ontvangt, die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking kan gedurende een voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden worden voortgezet. In een zodanig geval:
a. zijn de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, en 10 van de wet niet van toepassing;
b. is de belanghebbende verplicht mee te werken aan door het college aangewezen begeleiding.
1. Aan de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt na de beëindiging van de uitkering uit hoofde van werkloosheid gedurende ten hoogste 36 maanden algemene bijstand verleend. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien de zelfstandige om redenen van medische of sociale aard niet volledig beschikbaar is voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep.
2.Toekenning van algemene bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt beëindigd zodra het bedrijf of zelfstandig beroep niet meer levensvatbaar is.
3.Het college is bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.
Aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, kan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal uitsluitend bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of borgtocht worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 46.656,00. Dit bedrag geldt per bedrijf of zelfstandig beroep.