GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Belgisch recht
AUTOMATIC SYSTEMS S.A.,
gevestigd te Waver, België,
APPELLANTE,
advocaat: mr. H.M. de Mol van Otterloo te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
METHON B.V.,
gevestigd te Bennebroek, gemeente Bloemendaal,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk AS en Methon genoemd.
Bij dagvaarding van 18 mei 2004 is AS in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Haarlem van 18 februari 2004, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 90514/HAZA 03-292 gewezen tussen haar als eiseres in conventie, tevens verweerster in voorwaardelijke reconventie, en Methon als gedaagde in conventie, tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie.
AS heeft van grieven gediend, daarbij haar eis veranderd, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de veranderde eis van AS zoals aan het slot van de memorie van grieven vermeld zal toewijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Methon in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Daarop heeft Methon geantwoord, haar (oorspronkelijk reconventionele) voorwaardelijke eis veranderd, bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en anders - uitvoerbaar bij voorraad – de voorwaardelijke eis van Methon zoals in hoger beroep veranderd zal toewijzen, met veroordeling van AS in de kosten van het geding in hoger beroep.
De partijen hebben de zaak op 27 januari 2010 doen bepleiten, AS door mr. De Mol van Otterloo voornoemd en door mr. R.B. van Hees, advocaat te Amsterdam, Methon door mr. F. Hoppe, advocaat te Alkmaar, beide laatstgenoemden aan de hand van pleitnotities. Bij die gelegenheid zijn van weerszijden bij akte verdere bescheiden in het geding gebracht. Voor zover Methon tijdens haar pleidooi bezwaar heeft gemaakt tegen de overlegging van bepaalde bescheiden door AS, is het hof daaraan voorbijgegaan, omdat AS de betrokken stukken zodanig tijdig voor de pleitzitting ter kennisname van Methon (en het hof) had gebracht dat redelijkerwijs voldoende gelegenheid voor Methon heeft bestaan om zich daarover te kunnen uitlaten.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
AS heeft twee grieven voorgesteld en toegelicht. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, a tot en met k, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Partijen hebben in hoger beroep ieder hun eis veranderd. Zij hebben tegen elkaars eisveranderingen geen bezwaar gemaakt en deze zijn met de eisen van een goede procesorde niet in strijd. Het hof zal daarom hierna uitgaan van de veranderde eis aan weerszijden zoals deze aan het slot van de memorie van grieven, respectievelijk de memorie van antwoord, is verwoord.
4.2 AS produceert en verkoopt geautomatiseerde systemen voor toegangscontrole van voertuigen en personen, waaronder slagbomen, toegangsdeuren en tourniquets. Partijen zijn in april 1972 een overeenkomst, hierna “de overeenkomst”, aangegaan waarbij is overeengekomen, kort gezegd, dat Methon producten van AS zou afnemen teneinde deze in Nederland aan derden te verkopen. In het bestreden vonnis is geoordeeld dat de overeenkomst aan Methon het uitsluitende recht toekende om producten van AS in Nederland te verkopen, met één uitzondering waarbij AS gerechtigd was deze zelf aan een bepaalde afnemer te verkopen en te leveren. De overeenkomst hield aldus, behoudens die uitzondering, een exclusief distributierecht voor Methon in wat betreft de verkoop van producten van AS in Nederland. Geoordeeld is voorts dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is en dat zij niet in strijd is met het Europese mededingingsrecht.
4.3 AS heeft tegen de zojuist bedoelde oordelen geen grieven gericht. Bij de beoordeling van het hoger beroep moet daarom ervan worden uitgegaan dat tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen zoals hierboven vermeld. Niet (meer) in geschil is dat de overeenkomst metterdaad door partijen is uitgevoerd en dat zij na de aanvankelijk overeengekomen looptijd stilzwijgend is verlengd, zodat ook hiervan moet worden uitgegaan. Bij brief van 28 februari 2002 heeft AS de overeenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden. Van deze termijn heeft zij de laatste zes maanden willen vervangen door een schadeloosstelling gelijk aan de netto winst die Methon gedurende dat tijdsbestek waarschijnlijk zou hebben behaald door verkoop van producten van AS. Dit zou meebrengen dat de overeenkomst op 30 augustus 2002 zou eindigen en de brief van AS noemt deze datum dan ook als de datum waartegen werd opgezegd. Methon heeft de opzegging niet aanvaard en, kort gezegd, AS aan de overeenkomst gehouden.
4.4 Het geschil dat hierop tussen partijen is ontstaan, heeft aanleiding gegeven tot een vonnis in kort geding van 8 mei 2002 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Haarlem, een arrest in kort geding van 24 oktober 2002 van dit hof gewezen in het hoger beroep dat tegen dat vonnis was ingesteld, een vonnis in kort geding van 18 februari 2003 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Haarlem waarbij de tenuitvoerlegging van dat arrest gedeeltelijk is verboden, en een arrest van 3 juli 2003 van dit hof waarbij een vordering van AS tot herroeping van het eerdere arrest is afgewezen. Bij het arrest van 24 oktober 2002 heeft het hof AS veroordeeld, kort gezegd, tot nakoming van de overeenkomst gedurende drie jaar vanaf 28 februari 2002, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Bij het vonnis van 18 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter aan deze veroordeling haar werking ontnomen voor zover zij eraan in de weg stond dat AS producten verkocht en leverde aan de onder 4.2 bedoelde, van het exclusieve distributierecht van Methon uitgezonderde afnemer.
4.5 Na het arrest van 24 oktober 2002 van het hof heeft AS een bodemprocedure aanhangig gemaakt (in het bijzonder) teneinde een verklaring voor recht te verkrijgen dat zij de overeenkomst door middel van haar onder 4.3 genoemde brief rechtsgeldig heeft opgezegd, zodat deze na verloop van de in de brief genoemde termijn van twaalf maanden is geëindigd. AS heeft de overeenkomst niet opnieuw opgezegd. Het vonnis waarvan beroep is gewezen in die bodemprocedure. Hiernaast is tussen partijen een geding aanhangig voor de rechtbank te Haarlem waarin Methon de betaling door AS vordert van € 4.700.000,- met rente, wegens dwangsommen die AS volgens Methon heeft verbeurd op grond van hetgeen het hof bij het arrest van 24 oktober 2002 heeft beslist. Het gevorderde bedrag is een veelvoud van de gemiddelde jaaromzet die Methon in de periode 1996-2007 heeft verwezenlijkt door verkoop van producten van AS. In het desbetreffende geding was ten tijde van de pleidooien in dit hoger beroep nog geen vonnis gewezen.
4.6 In het bestreden vonnis is over de opzegging van de overeenkomst geoordeeld, kort gezegd, dat de onder 4.3 genoemde brief niet het beoogde rechtsgevolg heeft gehad en dat AS niet tot opzegging bevoegd is, bij gebrek aan een voldoende zwaarwegende grond daarvoor. Evenmin zijn gronden aanwezig geoordeeld voor ontbinding van de overeenkomst of voor ontzegging aan Methon van het haar toegekende exclusieve distributierecht. Met de beide grieven, in onderlinge samenhang gelezen, betoogt AS dat zij de overeenkomst wel rechtsgeldig heeft opgezegd en dat deze als gevolg hiervan moet worden geacht te zijn geëindigd op 27 februari 2003, althans zal eindigen zes maanden na de datum van het thans voorliggende arrest, althans dat Methon vanaf de datum van dit arrest geen exclusief distributierecht meer toekomt wat betreft de verkoop van producten van AS in Nederland. De veranderde eis van AS strekt tot de verkrijging van een verklaring voor recht die met het voorgaande overeenstemt. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.7 De overeenkomst bevat geen regeling met betrekking tot haar opzegbaarheid en de wet voorziet daarin evenmin. Naar volgt uit artikel 6:248, eerste lid, BW worden de rechtsgevolgen van de overeenkomst evenwel mede bepaald door hetgeen, naar de aard van de overeenkomst, uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit. Of AS bevoegd is de overeenkomst op te zeggen en of haar hiertoe strekkende, onder 4.3 genoemde brief het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, moet daarom worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en de billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Hierbij moet mede rekening worden gehouden met na het bestreden vonnis bekend geworden feiten, voor zover partijen zich daarop beroepen. Dit leidt tot de volgende beoordeling.
4.8 AS voert in hoger beroep als redenen voor de opzegging van de overeenkomst aan (i) het uitblijven van een betekenisvolle groei, gedurende een reeks van jaren, in de omzet die Methon door verkoop van producten van AS behaalt, in het bijzonder als gevolg van ontoereikende inspanningen van Methon, (ii) het verlangen van AS om gedeeltelijk zelf de distributie van haar producten in Nederland ter hand te nemen, en (iii) de aanwezigheid van een verstoorde verhouding tussen partijen, die de zakelijke belangen van AS in Nederland schaadt. Dat de jaaromzet van Methon door de verkoop van producten van AS in de periode 1996-2007 geen duidelijke groei heeft vertoond, met uitzondering van 2003, heeft AS genoegzaam onderbouwd door de omzetcijfers die zij als productie 5 bij de memorie van grieven heeft overgelegd. Dat de omzet door de verkoop van producten van AS (door anderen dan Methon) in dezelfde periode in België en op wereldschaal wel aanzienlijk is toegenomen, is genoegzaam onderbouwd door de cijfers die zijn vermeld in productie 6 bij de memorie van grieven. Hierbij is mede van belang dat Methon de juistheid van de in beide producties opgenomen cijfers niet voldoende heeft betwist, zoals in ieder geval waar het gaat om haar eigen omzetcijfers op haar weg had gelegen.
4.9 Als vaststaand moet derhalve worden aangenomen dat de omzet die Methon heeft verwezenlijkt door verkoop van producten van AS, gedurende een reeks van jaren geen betekenisvolle groei heeft vertoond (met uitzondering van 2003). Dat het uitblijven van groei te wijten is aan gedragingen van AS, namelijk het feit dat zijzelf met voorbijgaan aan het exclusieve distributierecht van Methon producten heeft verkocht en geleverd aan afnemers in Nederland, is door Methon, die dit aanvoert, niet voldoende onderbouwd. De cijfers die zijn vermeld in producties 5 en 6 bij de memorie van grieven bieden steun voor die stelling wat betreft de periode 1998-2002, gelet op de omzet die AS volgens die cijfers in deze periode heeft behaald door eigen verkopen in Nederland. Voor de jaren 1996-1997 en 2003-2007 blijkt uit die cijfers echter niet dat het uitblijven van een betekenisvolle groei (met uitzondering van 2003) in de omzet van Methon door verkoop van producten van AS, kan worden toegeschreven aan eigen verkopen door AS in Nederland, eenvoudig omdat de toen door AS verwezenlijkte omzet hiervoor te gering was. Andere feiten waaruit kan volgen dat het uitblijven van groei in de omzet van Methon in 1996-1997 en 2003-2007 is te wijten aan AS, zijn door Methon niet aangevoerd.
4.10 Methon heeft niet betwist, ook niet in eerste aanleg, dat AS de wens heeft om de distributie van haar producten op een andere wijze in te richten zodanig, dat zij de distributie hiervan in Nederland gedeeltelijk zelf ter hand wil nemen. Dat Methon de oprechtheid van de beweegredenen van AS daarbij in twijfel trekt, doet aan (het bestaan van) die wens niets af. Het verlangen van AS om deels zelf de distributie van haar producten in Nederland ter hand te nemen, moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Dit laatste geldt ook voor de aanwezigheid van een verstoorde verhouding tussen partijen: deze blijkt reeds genoegzaam uit de onder 4.4 en 4.5 genoemde rechtsgedingen tussen partijen. Dat AS in het huidige hoger beroep niet voortvarend heeft geprocedeerd, in aanmerking genomen dat tussen de appeldagvaarding en het indienen van de memorie van grieven meer dan vier jaar zijn verstreken, en dat partijen de overeenkomst gedurende deze periode zijn blijven uitvoeren, maakt dit niet anders. Hierbij is mede van belang dat partijen al jarenlang – de inleidende dagvaarding is uitgebracht op 16 september 2004 – zijn verwikkeld in een geding over de vraag of AS dwangsommen heeft verbeurd wegens, kort gezegd, schending van het exclusieve distributierecht van Methon en dat niet in geschil is dat bij (de directie van) AS ten aanzien van Methon sprake is van een “verstoorde werkrelatie”, naar Methon onder 4.44 van de memorie van antwoord heeft erkend. Dat de verstoorde verhouding tussen partijen de zakelijke belangen van AS in Nederland schaadt, blijkt genoegzaam uit hetgeen onder 4.8 en 4.9 is overwogen met betrekking tot het uitblijven van een betekenisvolle groei in de omzet die Methon door verkoop van producten van AS behaalt.
4.11 Uit het onder 4.8 tot en met 4.10 overwogene volgt dat de redenen die AS in hoger beroep heeft aangevoerd voor de opzegging van de overeenkomst, voldoende door feiten worden gesteund en dat AS een - uit die redenen blijkend –concreet zakelijk belang heeft bij beëindiging van de overeenkomst. Aan de aangevoerde redenen moet daarom een duidelijk gewicht worden toegekend bij de beantwoording van de vraag of AS gelet op de redelijkheid en de billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval bevoegd is de overeenkomst op te zeggen en of haar onder 4.3 genoemde brief het beoogde rechtsgevolg heeft gehad. Zij zijn evenwel niet de enige omstandigheden waarop in dit verband acht moet worden geslagen. Van belang is voorts dat partijen op het tijdstip van de opzegging reeds dertig jaar een zakelijke relatie met elkaar onderhielden op de grondslag van de overeenkomst, dat Methon – naar zij onvoldoende betwist heeft gesteld – voor ongeveer 95% van haar inkomsten afhankelijk is van de omzet die zij door de verkoop van producten van AS behaalt, en dat Methon – naar in haar stellingen in eerste aanleg ligt besloten en AS onvoldoende heeft betwist – haar bedrijfsvoering in belangrijke mate heeft afgestemd op de verkoop van producten van AS. Eveneens van belang is dat Methon, ook als juist is dat AS – zoals zij stelt – voorafgaande aan de opzegging bij haar heeft geklaagd over tegenvallende verkopen, niet behoefde te begrijpen dat AS van zins was de overeenkomst op te zeggen op de wijze waarop zij dit door de onder 4.3 genoemde brief heeft gedaan.
4.12 Onder de hierboven genoemde omstandigheden brengen de redelijkheid en de billijkheid mee dat AS weliswaar in beginsel bevoegd is tot opzegging van de overeenkomst, gelet op de daarvoor aangevoerde redenen en haar hieruit blijkende zakelijke belang, maar dat de onder 4.3 genoemde brief van AS niet het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, zodat de overeenkomst niet na verloop van de in de brief genoemde opzegtermijn van twaalf maanden is geëindigd. Die opzegtermijn houdt onvoldoende rekening met de overige hierboven genoemde omstandigheden: de duur van de relatie tussen partijen op grond van de overeenkomst, Methons afhankelijkheid van de verkoop van producten van AS, de afstemming van Methons bedrijfsvoering op de verkoop hiervan, en de omstandigheid dat Methon niet behoefde te voorzien dat AS de overeenkomst zou opzeggen zoals zij heeft gedaan. Gelet op deze omstandigheden en het hieruit blijkende belang van Methon bij (voortduring van) de overeenkomst behoorde Methon een langere termijn dan twaalf maanden te worden gegeven, waarin zij haar bedrijfsvoering aan de beëindiging van de overeenkomst zou kunnen aanpassen. Dat AS de laatste zes maanden van de genoemde opzegtermijn heeft willen vervangen door een schadeloosstelling zoals onder 4.3 beschreven, maakt dit niet anders. Het voorgaande brengt mee dat AS niet kan worden gevolgd in haar betoog dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat deze als gevolg hiervan moet worden geacht te zijn geëindigd op 27 februari 2003. De primaire eis van AS tot een met dit betoog overeenstemmende verklaring voor recht is derhalve niet toewijsbaar.
4.13 De onder 4.11 en 4.12 genoemde omstandigheden - met inbegrip van de redenen voor opzegging - en de daaruit blijkende belangen over en weer brengen mee dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat AS bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot opzegging een opzegtermijn van drie jaar in acht had behoren te nemen. Een zodanige termijn houdt enerzijds voldoende rekening met de redenen voor opzegging en zou anderzijds Methon voldoende tijd geven voor aanpassing van haar bedrijfsvoering. Naar volgt uit het hierboven overwogene heeft de onder 4.3 genoemde brief van AS niet tot de beëindiging van de overeenkomst geleid en het onder 4.4 en 4.5 genoemde arrest van 24 oktober 2002 van het hof en het bestreden vonnis hebben dit evenmin. Voorts heeft AS na haar onder 4.3 genoemde brief de overeenkomst niet opnieuw opgezegd, laat staan met inachtneming van een termijn van drie jaar, ook niet na het genoemde arrest en het vonnis. De overeenkomst is partijen dus blijven binden en duurt tot heden voort. Buiten kijf staat evenwel dat AS haar opzegging van de overeenkomst heeft gehandhaafd en dat zij deze in dit geding geldend wil maken (door verkrijging van een verklaring voor recht betreffende de beëindiging van de overeenkomst).
4.14 Nu AS zoals gezegd in beginsel tot opzegging bevoegd is, volgt uit het voortduren van de overeenkomst tot heden dat de hierboven genoemde termijn van drie jaar moet ingaan op de datum van het thans voorliggende arrest. De overeenkomst zal dus niet eerder dan na drie jaar eindigen. Dit brengt mee dat AS (ook) niet kan worden gevolgd in haar betoog dat de overeenkomst zal eindigen zes maanden na de datum van dit arrest en dat haar hiermee overeenstemmende subsidiaire eis niet toewijsbaar is. In die eis ligt echter een vordering besloten – naar AS bij gelegenheid van de pleidooien ook heeft aangevoerd – tot verklaring voor recht dat de overeenkomst zal eindigen na verloop van een langere termijn dan zes maanden: zo’n vordering strekt immers minder ver dan de eis en kan op dezelfde grondslag worden gestoeld. De subsidiaire eis laat derhalve toe dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst zal eindigen na verloop van drie jaar na de datum van dit arrest, zodat aldus zal worden beslist. Deze verklaring voor recht strekt verder dan de meer subsidiaire eis van AS erop neerkomende dat Methon vanaf de datum van dit arrest geen exclusief distributierecht meer toekomt wat betreft de verkoop van producten van AS in Nederland: zij voorziet immers in de (algehele) beëindiging van de overeenkomst en hiertoe strekt de meer subsidiaire eis niet. Die eis behoeft daarom geen bespreking.
4.15 Bij beëindiging van de overeenkomst op een termijn van drie jaar brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de concrete omstandigheden van het geval niet mee dat voor het eindigen van de overeenkomst een grond is vereist die zwaarder weegt dan de door AS voor de opzegging aangevoerde redenen. Die redenen houden, gelet op hetgeen daarover onder 4.8 tot en met 4.10 is overwogen en ook indien acht wordt geslagen op de andere onder 4.11 en 4.12 genoemde omstandigheden, bovendien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging in, als deze voor de beëindiging van de overeenkomst al zou zijn vereist. Het verweer van Methon dat een dergelijke grond ontbreekt, kan derhalve niet tot een ander oordeel over de opzegging van de overeenkomst leiden dan hierboven gegeven. Dat de feiten waarop de door AS aangevoerde redenen voor opzegging steunen deels dateren van na de onder 4.3 genoemde brief, kan dit evenmin: dat doet aan die redenen als zodanig immers niet af en laat onverlet dat zij voldoende door feiten worden gesteund.
4.16 Voorts kan niet worden gezegd dat de redelijkheid en de billijkheid nopen tot toekenning van een schadevergoeding aan Methon in verband met de opzegging door AS. Niet alleen heeft Methon onvoldoende onderbouwd dat, en in welke mate, zij met het oog op voortzetting van de overeenkomst uitgaven heeft gedaan waarvoor een vergoeding op haar plaats is, maar ook houdt de hierboven genoemde termijn – waarbinnen zij zoals gezegd haar bedrijfsvoering kan aanpassen – reeds in voldoende mate rekening met de belangen van Methon. Toekenning van schadevergoeding is derhalve voor de beëindiging van de overeenkomst niet vereist. Het voorgaande brengt tevens mee dat de voorwaardelijke eis van Methon, die is ingesteld onder de voorwaarde dat de overeenkomst opzegbaar wordt geoordeeld, welke voorwaarde is vervuld, bij gebrek aan een toereikende grondslag niet toewijsbaar is voor zover zij strekt tot veroordeling van AS tot schadevergoeding.
4.17 De eis van Methon is evenmin toewijsbaar voor zover zij strekt tot naleving van haar exclusieve distributierecht door AS en tot veroordeling van AS om producten aan Methon te (blijven) leveren tegen “de gebruikelijke en tot oktober 2001 gehanteerde voorwaarden en prijzen”, althans tegen de prijzen die AS in andere of omringende landen hanteert, in alle gevallen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Met betrekking tot het eerste punt heeft Methon tegenover de – door producties 5 en 6 bij de memorie van grieven ondersteunde - stelling van AS in hoger beroep dat zij de afgelopen jaren niet zelf producten heeft verkocht en geleverd aan afnemers in Nederland, behoudens aan de onder 4.2 bedoelde, van het exclusieve distributierecht van Methon uitgezonderde afnemer, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Methon goede gronden heeft om aan te nemen of te vrezen dat AS dit voortaan – tot het eindigen van de overeenkomst - wel zal doen. Methon heeft daarom onvoldoende belang bij haar vordering tot naleving van het exclusieve distributierecht op straffe van een dwangsom. Met betrekking tot het tweede punt heeft Methon tegenover de betwisting door AS in eerste aanleg, geen voldoende feiten gesteld en te bewijzen aangeboden waaruit kan volgen dat de overeenkomst een verplichting voor AS meebrengt om ter zake van de prijsstelling en de leveringsvoorwaarden van haar producten te handelen zoals door Methon gevorderd, zodat ook deze vordering niet toewijsbaar is.
4.18 Methon heeft in eerste aanleg en in hoger beroep geen hierboven niet reeds besproken verweren aangevoerd die aan de verlening van een verklaring voor recht zoals onder 4.14 besproken in de weg staan. Evenmin heeft zij haar voorwaardelijke eis doen steunen op hierboven niet reeds besproken grondslagen die tot toewijzing van die eis behoren te leiden. Ten slotte hebben partijen over en weer geen – voldoende concrete – feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Aan de bewijsaanbiedingen aan weerszijden, in eerste aanleg en in hoger beroep, komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat deze aanbiedingen, als niet ter zake dienend, worden gepasseerd.
5. Slotsom en kosten
Het hierboven overwogene leidt tot de slotsom dat de grieven gedeeltelijk slagen, dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd, dat de veranderde eis van AS deels moet worden toegewezen zoals hierna te melden en voor het overige moet worden afgewezen, en dat de veranderde eis van Methon geheel moet worden afgewezen. Het hof zal aldus beslissen.
De kosten van het geding in eerste aanleg en het geding in hoger beroep zullen tussen partijen worden verrekend zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt, aangezien partijen – naar uit het hierboven overwogene volgt – in elk van beide over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Dit geldt ook met betrekking tot het geding in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie, gelet op de verwevenheid hiervan met het geding in conventie en in aanmerking genomen dat partijen binnen deze verwevenheid ieder op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep; en,
opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de (onder 4.2 omschreven) overeenkomst zal eindigen na verloop van drie jaar na de datum van dit arrest;
wijst af hetgeen AS meer of anders heeft gevorderd;
wijst af de eis van Methon zoals in hoger beroep veranderd;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep zodanig, dat daarvan iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A.H.A. Scholten en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 april 2010 door de rolraadsheer.