2.2
Tussen partijen staat het volgende vast.
a. Heijloo c.s. zijn elk (indirect) aandeelhouder (geweest) van Houdstermaatschappij Heijloo & Molkenboer B.V. (hierna: H&M) en elk (voor 10%) aandeelhouder van Heijloo & Molkenboer Bilthoven B.V. (hierna: HMB).
b. Bij geldleningsovereenkomst van 3 april 2000 heeft Delta Lloyd Leven een geldlening van € 12,5 miljoen verstrekt aan H&M. Bij pandakte van dezelfde datum hebben Heijloo c.s. tot zekerheid van de betalingsverplichtingen van H&M uit de geldleningovereenkomst een pandrecht op 75.000 gewone aandelen in HMB verstrekt aan Delta Lloyd Leven. De geldleningsovereenkomst vermeldt het volgende beding (hierna: het vervalbeding):
"Einde zekerheidsstelling
Uiterlijk op drie april twee duizend vijf zullen alle gestelde zekerheden vervallen."
c. H&M is in verzuim geraakt met de nakoming van haar betalingsverplichtingen. Bij brief van 5 december 2000 en bij exploot van 23 januari 2001 heeft Delta Lloyd Leven het uitgeleende bedrag met nevenvorderingen tevergeefs bij H&M opgeëist.
d. Bij verzoekschrift van (het hof leest:) 1 augustus 2001 heeft Delta Lloyd Leven de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht te bepalen dat de in pand gegeven aandelen voor een bedrag van f 2.908.070,81 aan haar als koopster zullen verblijven, onder de voorwaarde dat Delta Lloyd Leven na verkregen verlof de in
artikel 14 van de statuten van HMB opgenomen aanbiedingsregeling zal naleven.
Bij beschikking van 31 oktober 2001 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen.
e. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 27 november 2001 is HMB ontbonden, met benoeming van een vereffenaar.
f. Op 22 april 2002 heeft de vereffenaar aan alle aandeelhouders van HMB, met uitzondering van Heijloo c.s., het hun toekomende deel van het liquidatiesaldo uitbetaald. De aan Heijloo c.s. toekomende delen van het liquidatiesaldo heeft de vereffenaar overgemaakt naar een rekening van de stichting Stichting Amstel Bewaring Bilthoven te Laren (hierna: Stichting Amstel).
g. Bij brief van 29 april 2002 aan Amstel Capital Management (hierna: Amstel Capital) heeft Delta Lloyd namens Delta Lloyd Leven een beroep gedaan op de beschikking van 31 oktober 2001 en verzocht om uitbetaling van het liquidatiesaldo.
h. Bij brief van 4 juni 2002 heeft Amstel Capital aan Heijloo verzocht volmacht te verlenen voor het overdragen aan Delta Lloyd Leven van de uit de verkoop van het belang in HMB vrijgekomen middelen. Bij brief van 6 juni 2002 heeft Heijloo geweigerd de verzochte volmacht te verlenen.
i. Bij brief van 17 december 2002 heeft Stichting Amstel aan Delta Lloyd bericht dat zij het geld zal overmaken zodra zij onomstotelijk het bewijs heeft dat Delta Lloyd rechthebbende is.
j. Op 20 april 2004 heeft Delta Lloyd Leven haar vordering uit hoofde van de leningsovereenkomst gecedeerd aan Delta Lloyd. Van deze cessie heeft zij mededeling gedaan aan Heijloo c.s.
2.3
In eerste aanleg hebben Heijloo c.s., zakelijk weergegeven, een verklaring voor recht gevorderd op grond van hun standpunt dat het pandrecht is tenietgegaan. Delta Lloyd c.s. hebben in reconventie vorderingen ingesteld op grond van hun standpunt dat Heijloo c.s. gehouden zijn mee te werken aan uitbetaling van het liquidatiesaldo door Stichting Amstel aan Delta Lloyd.
De rechtbank heeft, zakelijk weergegeven, in conventie de vorderingen van Heijloo c.s. afgewezen en in reconventie Heijloo c.s. veroordeeld tot medewerking aan de inning door Delta Lloyd van het liquidatiesaldo.
Hiertegen is het principaal appel gericht.
2.5
Het vervalbeding moet aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden uitgelegd. Die uitleg leidt ertoe dat het vervalbeding er niet aan in de weg staat dat indien de executie van het pandrecht reeds vóór de vervaldatum is aangevangen, deze executie na de vervaldatum met succes kan worden voortgezet. Noch de tekst van het vervalbeding, noch de aard van een vervalbeding, noch de (gestelde) omstandigheid dat het vervalbeding na onderhandelingen is overeengekomen tussen professionele partijen, noch het tijdsverloop sinds de totstandkoming van het vervalbeding, noopt tot een andere uitleg.
Een verzoek als bedoeld in art. 3:251 BW, zoals dat in dit geval op 1 augustus 2001 is gedaan, dient te worden aangemerkt als een handeling die de executie van het pandrecht doet aanvangen. Een dergelijk verzoek is immers een alternatief voor de in
art. 3:250 BW bedoelde openbare verkoop, die geschiedt ter parate executie als bedoeld in art. 3:248 BW. De aan het verzoek en de toewijzing daarvan verbonden voorwaarde dat de aanbiedingsregeling wordt nageleefd, brengt niet mee dat de executie geacht moet worden pas aan te vangen op de datum waarop met de uitvoering van de aanbiedingsregeling wordt aangevangen of zelfs pas op de datum waarop die uitvoering wordt voltooid.
Daarom is het beroep van Heijloo c.s. op het vervalbeding terecht verworpen en faalt de grief.