Verweerder heeft aan eiser een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door hem gestelde termijn van tenminste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte. In het derde lid is bepaald dat de inspecteur de belastingplichtige daarna kan aanmanen binnen een door hem gestelde termijn aangifte te doen. Indien de belastingplichtige de aangifte niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn (van aanmaning) heeft gedaan, vormt dit ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1.134 kan opleggen.
Verweerder heeft op grond van paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 24 december 2009 een verzuimboete opgelegd van € 226.
Op verweerder rust de bewijslast om, bij betwisting, aannemelijk te maken dat sprake is van een handelen waarvoor een boete kan worden opgelegd. Verweerder heeft hiertoe gesteld dat aan eiser op 28 februari 2009 een aangiftebiljet is uitgereikt en dat met dagtekening 2 maart 2010 een aanmaning is verzonden waarin hij in de gelegenheid werd gesteld vóór 16 maart 2010 de aangifte in te dienen. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een ambtsedige verklaring van [A] overgelegd inhoudende dat de aanmaning op 16 of 17 februari 2010 ter post is aangeboden.
De rechtbank overweegt dat hiermee weliswaar als vaststaand kan worden aangenomen dat de aanmaning door verweerder is verzonden, maar niet dat deze brief ook door eiser is ontvangen. Gelet op het feit dat eiser in zijn bezwaarschrift aangeeft, althans zo begrijpt de rechtbank, dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet het van hem vereiste bewijs heeft geleverd dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van een boete is voldaan (vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 23 november 2006, nr. 05/00250, LJN AZ8737).
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de boetebeschikking dient te worden vernietigd. Het beroep zal hierom gegrond worden verklaard.