“U bent van mening dat er geen sprake is van een gedeeltelijke WAO-uitkering en dat u over betreffende inkomsten recht heeft op arbeidskorting. U verzoekt tevens om kostenvergoeding (…)
Ik ben van mening dat de aanslag juist is (…).
In uw bezwaar geeft u te kennen dat bij de voorlopige aanslag een lager bedrag aan arbeidskorting is verleend dan bij de definitieve aanslag.
Bij het opleggen van een voorlopige aanslag wordt de aangifte niet inhoudelijk beoordeeld. U heeft de rubriek arbeidskorting niet ingevuld, zodat automatisch over uw inkomsten uit tegenwoordige arbeid de arbeidskorting wordt berekend, in casu dus € 138.
Bij het afhandelen van de aangifte heeft de behandelend ambtenaar geconstateerd dat een hogere arbeidskorting door uw werkgever werd gehanteerd, nl. € 273. Aangezien het toepassen van een hogere arbeidskorting in de loonsfeer niet aan u te wijten is, wordt de hogere arbeidskorting verleend nl. € 273.
De door u [gegeven] toelichting (…) is wel begrijpelijk, doch helaas niet relevant in de beoordeling of er in casu wel/geen WAO-uitkering wordt genoten.
(…)
Aangezien het bezwaar tegen de voorlopige aanslag overruled is door een definitieve aanslag en de inhoud van uw bezwaar gelijkluidend is, wordt volstaan met een uitspraak op de definitieve aanslag. Uw rechtsmiddelen zijn gelijk.”