In hoger beroep heeft belanghebbende zijn stellingen herhaald en uitgebreid. Het Hof overweegt daaromtrent als volgt.
4.3.3.1. Ook als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat het UWV en/of zijn voormalige werkgever tegenover belanghebbende
- op grond van welke bepaling van nationaal recht, gemeenschapsrecht of ander internationaal recht dan ook - te kort zijn geschoten waar het diens rechten op reïntegratie en betaald werk betreft, en dat hij in zoverre met recht stelt dat hij - zo het UWV en de werkgever volledig hadden voldaan aan hun desbetreffende verplichtingen - in het onderhavige jaar geen WAO-uitkering zou hebben genoten doch in staat zijn geweest loon uit tegenwoordige arbeid te genieten, dan nog staat het de inspecteur niet vrij voor de toepassing van de bepalingen inzake het belastbaar inkomen uit werk en woning van iets anders uit te gaan dan van de feitelijke toestand zoals die zich in het onderhavige jaar heeft voorgedaan. Hiervan uitgaande, kon de inspecteur niet anders dan de door belanghebbende genoten WAO-uitkering ingevolge artikel 1.7a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 uitsluiten van de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting.
4.3.3.2. Anders dan belanghebbende verdedigt, kan naar 's Hofs oordeel niet worden gezegd dat de wetgever, door in artikel 1.7a van de Wet IB 2001 een scheidslijn te trekken tussen enerzijds loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en bepaalde inkomsten uit tijdelijke arbeidsongeschiktheid (wel arbeidskorting) en anderzijds - onder meer - WAO-uitkeringen (geen arbeidskorting), de hem bij toetsing aan het gelijkheidsbeginsel en het eigendomsgrondrecht van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM toekomende ruime beoordelingsmarge heeft overschreden. Het Hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat het gemaakte onderscheid, respectievelijk de wettelijke grondslag voor (hogere) belastingheffing, worden gerechtvaardigd door het met de wettelijke regeling beoogde doel, te weten stimulering van de arbeidsparticipatie. Het Hof acht de regeling daartoe in het algemeen geschikt, en dat is in dit kader voldoende. Niet noodzakelijk is dat de regeling ook in het individuele geval van belanghebbende daartoe geschikt is.
4.3.3.3. Ook overigens vermag het Hof niet in te zien dat de wettelijke regeling inzake de arbeidskorting in strijd komt met enige bovenwettelijke rechtsnorm. Met name kan van het ten aanzien van belanghebbende niet-toepassen van deze fiscale regeling niet worden gezegd dat een in Richtlijn 2000/78/EG vervatte norm inzake recht op reïntegratie en gelijke behandeling van gehandicapte werknemers is geschonden, nog daargelaten dat gegeven het zeer indirecte verband en het geringe financiële belang hoe dan ook geen sprake zou kunnen zijn van een gekwalificeerde schending van gemeenschapsrecht die grondslag zou kunnen vormen voor aansprakelijkheid van de overheid.
4.3.3.4. Belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel: bij de aanslagregeling voor de jaren 2002 tot en met 2004, alsmede in de jaren 2006 en 2007, is het standpunt van belanghebbende op het punt van de arbeidskorting gevolgd, en daaruit leidt hij af dat sprake is van een hem tegemoetkomend beleid dat dan ook voor de jaren 2005 en 2008 dient te worden gevolgd. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd bestreden. Wat de jaren 2002 tot en met 2004 betreft: toen was nog geen sprake van een WAO-uitkering die aan belanghebbende zelf werd uitbetaald en werd de (aan de werkgever als loonsubsidie uitbetaalde) uitkering begrepen in het door de werkgever betaalde loon en als zodanig aangegeven in de aangiften loonbelasting van de werkgever en in de aangiften IB/PVV van belanghebbende. De door de inspecteur voor die jaren gevolgde gedragslijn kan geen vertrouwen wekken voor de jaren 2005 en 2008, omdat de feitelijke situatie toen anders was. Voor de jaren 2006 en 2007 is de aangifte zonder nader onderzoek gevolgd. Er is dus geen sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling waaraan voor de aanslagregeling in de jaren 2005 en 2008 vertrouwen zou kunnen worden ontleend. Aldus de inspecteur. Het Hof volgt het standpunt van de inspecteur nu diens gemotiveerde stellingen onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.