5.1.
Anders dan de rechtbank onder 1 van haar uitspraak heeft overwogen dient het beroep van belanghebbende aldus te worden opgevat dat belanghebbende stelt dat € 5.490, zijnde - naar tussen partijen niet in geschil is, de waarde in het economisch verkeer van de rechten uit hoofde van de kapitaalsverzekering per 1 januari 2009 - als ‘Betaalde premies voor inkomensvoorziening’ in 2008 aftrekbaar is. De strekking van zijn bezwaar- en beroepschrift kan toch bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat belanghebbende - wat er zij van de door hem aangevoerde gronden (te weten dat genoemd bedrag in 2008 aftrekbaar is omdat de uitkering volgens hem in 2019 belastbaar zou zijn) - vindt dat zijn belastbaar inkomen € 5.490 te hoog is vastgesteld.
Om die reden heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het beroep gericht is tegen het niet beantwoorden van de door hem gestelde - onder 2.4 vermelde - vraag met betrekking tot de heffing over de uitkering uit de kapitaalsverzekering in 2019.
Belanghebbende is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
5.2.
Op belanghebbendes vraag of de kapitaalsuitkering in 2019 aan belastingheffing onderworpen is, heeft de inspecteur in de beroepsfase op 7 juni 2012 (onder meer) als volgt gereageerd:
“De Spaarzekerheidskrediet bestaat […] uit twee fiscale aspecten. Enerzijds een lening en anderzijds een kapitaalverzekering.
Fiscale gevolgen van de lening
In casu wordt de lening […] gekwalificeerd als box 3 lening. Dit betekent dat […] het bedrag van de lening, boven een schuldendrempel, in mindering kan [worden gebracht] op [de] bezittingen in box 3. Uiteraard voor zover er bezittingen tegenover staan. Wellicht ten overvloede merk ik op dat in casu de betaalde rente voor de lening niet aftrekbaar is in box 1.
Fiscale gevolgen kapitaalverzekering
[…]
De jaarlijkse premiebetalingen voor een kapitaalverzekering zijn niet aftrekbaar in box 1, echter in casu dient de waarde van de kapitaalverzekering jaarlijks verantwoord te worden in box 3. Dit betekent dat op moment van uitkering (2019) de gehele uitkering […] niet belast is, immers de waarde van de verzekering valt al jaarlijks in box 3.
Nu in 2008 [de] bezittingen (inclusief [de] waarde van de kapitaalverzekering) minus [de] schulden niet meer bedragen dan de vrijstelling in box 3 (het zogenoemde heffingvrij vermogen) is […] box 3 niet aan de orde.”
5.3.
Met betrekking tot de vraag of voornoemd bedrag van € 5.490 als uitgaaf voor inkomensvoorzieningen aftrekbaar is, overweegt het Hof dat artikel 3.124, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, noch enige andere rechtsregel voorziet in een dergelijke aftrek. Gelet op het voorgaande zal het Hof het beroep (alsnog) ongegrond verklaren.
5.4.
Omdat de rechtbank belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard en heeft belanghebbende recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. Per 1 januari 2013 is artikel 8:114 van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden (voor kort gezegd hoger beroepen tegen een na genoemde datum bekendgemaakte uitspraak). Het eerste lid van die bepaling luidt:
“Indien de hogerberoepsrechter de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht vergoedt, tenzij de hogerberoepsrechter bepaalt dat het griffierecht door de griffier aan de indiener wordt terugbetaald.”
Staatsblad, 2012, 682 jo 2012, 684.
In de Kamerstukken wordt hierover opgemerkt:
“Deze bepaling is ontleend aan de artikelen 54 (43-oud) Wet RvS, 25 Beroepswet, 27 Wet bbo en 27p AWR, maar met een aanvulling. Genoemde bepalingen schrijven naar de letter dwingend voor dat vernietiging van de uitspraak van de rechtbank per definitie leidt tot de verplichting van het bestuursorgaan tot teruggave van het betaalde griffierecht aan de indiener van het beroepschrift.
Vernietiging van de aangevallen uitspraak naar aanleiding van het hoger beroep van een belanghebbende betekent echter niet altijd dat het bestuursorgaan in het ongelijk is gesteld. Het kan bijvoorbeeld ook voorkomen dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd omdat de rechtbank het beroep ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, zichzelf ten onrechte bevoegd heeft geacht of buiten de grenzen van het geschil is getreden.
In dergelijke gevallen – zo pleegt de hogerberoepsrechter te overwegen – brengt een redelijke uitleg van voornoemde bepalingen mee dat het griffierecht wordt terugbetaald door de griffier in plaats van vergoed door het bestuursorgaan (zie bijvoorbeeld ABRS 21 mei 2003, AB 2003, 324, m.nt. TN; ABRS 29 januari 2001, AB 2001, 373 m.nt. JHvdV). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze jurisprudentie te codificeren.”
Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, p. 67.
Nu de aangevallen uitspraak wordt vernietigd omdat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geacht, zodat het bestuursorgaan geen enkel verwijt treft met betrekking tot de gegrondverklaring van belanghebbendes hoger beroep, zal het Hof anticiperend op voornoemde per 1 januari 2013 in werking getreden bepaling, de griffier (in plaats van de inspecteur) gelasten het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof het beroep (alsnog) ongegrond verklaren.