4.1.
Het Hof heeft, partijen ter zitting gehoord, in de omstandigheid dat inmiddels aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2008 en 2009 zijn opgelegd en dat daarover tussen partijen (mogelijk) overleg wordt gevoerd, geen aanleiding gevonden de behandeling en beslissing van de onderhavige zaak aan te houden.
4.2.
De rechtbank heeft omtrent het geschil overwogen:
“4.1.Ingevolge artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), is degene die daartoe is uitgenodigd gehouden binnen een door de inspecteur gestelde termijn aangifte te doen. Volgens artikel 27e, eerste lid, AWR, verklaart de rechtbank ingeval de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond tenzij de belastingplichtige doet blijken in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.2.Vast staat dat eiser, alhoewel daartoe door verweerder uitgenodigd, voor het jaar 2009 geen aangifte heeft gedaan binnen de hem daartoe gestelde termijnen. Pas bij indiening van het bezwaar tegen de ambtshalve opgelegde aanslag heeft eiser alsnog een aangiftebiljet ingediend. Dat niet aan eiser te wijten zou zijn dat niet eerder aangifte is gedaan, is niet aannemelijk geworden. De stelling van eiser ter zitting dat hij door persoonlijke omstandigheden de aangifte niet tijdig heeft ingediend en hij er niet bij stil had gestaan dat het vervolgens zo zou lopen, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft ruim de tijd gehad om zijn aangifte in te dienen, en hij heeft geen omstandigheden aangevoerd die hem zouden hebben belemmerd om de nodige maatregelen te treffen om zijn aangifte alsnog in te dienen. Voor zover eiser heeft gesteld dat er een afspraak zou bestaan met de belastingdienst dat de aangifte zou worden gedaan na de afwikkeling van een onderzoek door de belastingdienst, is dat tegenover de weerspreking daarvan door verweerder op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank een dergelijke afspraak niet aannemelijk acht. Eiser heeft gelet op het voorgaande niet de vereiste aangifte gedaan, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij eiser doet blijken in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.3.De stelling van eiser dat de aanslag overeenkomstig de door hem als bezwaar ingediende aangifte dient te worden vastgesteld, is naar het oordeel van rechtbank onvoldoende om aan zijn bewijslast te voldoen in die zin dat hij hiermee heeft doen blijken dat de aanslag onjuist is.
4.4.Dit betekent echter niet dat verweerder de aanslag naar willekeur mag vaststellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.000. Uit de door verweerder in de beroepsfase overgelegde onder 2.3 en 2.4 vermelde loonstrook respectievelijk werkgeversverklaring leidt de rechtbank, gelijk verweerder heeft gesteld, af dat eiser in 2009, naast de door hem aangegeven uitkering van € 14.420, in elk geval nog ruim € 50.000 aan inkomsten uit een dienstbetrekking bij [A] B.V. heeft genoten. Dat voormelde documenten – zoals eiser ter zitting heeft gesteld – vervalst zouden zijn door de tussenpersoon die hij had ingeschakeld voor het aanvragen van een hypotheek, acht de rechtbank tegenover de weerspreking van verweerder, zonder enige feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk. De rechtbank acht de blote stellingen van eiser dat hij nooit een betaling van [A] B.V. heeft ontvangen en dat het bankrekeningnummer op de werkgeversverklaring niet klopt, tegenover de weerspreking van verweerder niet aannemelijk. Hierbij is mede van belang dat zowel de jaaropgaaf als de werkgeversverklaring een verzorgde indruk maken en dat op de werkgeversverklaring een stempel van [A] B.V. staat.
Het inkomen van [A] B.V. in aanmerking genomen is de schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning van € 35.000 veeleer te laag dan te hoog, ook als rekening wordt gehouden met de aftrek van hypotheekrente van € 5.468, welk bedrag tussen partijen niet meer in geschil is. De omstandigheid dat eiser, naar hij heeft gesteld, een tweetal schadevergoedingen heeft ontvangen van in totaal € 24.990 waarmee hij heeft kunnen voorzien in zijn uitgaven, kan aan de redelijkheid van de schatting, gelet op de inkomsten van [A] B.V., niet afdoen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag berust op een redelijke schatting.
4.5.Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
4.6.De slotsom luidt dat het beroep ongegrond is.”
4.3.
Belanghebbende heeft niet gesteld, en het Hof vindt ook ambtshalve geen grond om te oordelen, dat de inspecteur na de inzending van de bijlagen bij de in 1.8 vermelde brieven niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
4.4.
Ook na kennisneming van al hetgeen partijen in hoger beroep hebben overgelegd en verklaard, komt het Hof niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Daartoe overweegt het Hof nader als volgt.
4.4.1.
Tussen partijen staat vast dat de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet (tijdig) is gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. De processuele opstelling van de gemachtigde geeft er geen blijk van dat hij deze – dwingend uit de wet voortvloeiende – bewijspositie onderkent.
4.4.2.
Op basis van de hem ter beschikking staande gegevens – het Hof verwijst naar de vastgestelde feiten – heeft de inspecteur zich in alle redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bij de aanslag in aanmerking genomen uit werk en woning van € 35.000 eerder op een te lage dan op een te hoge schatting berust.
4.4.3.
Belanghebbende heeft het van hem vereiste (zware) tegenbewijs niet geleverd. Met name heeft hij niet overtuigend aangetoond dat de aan de inspecteur ter beschikking staande gegevens onjuist zijn. Verder dan blote ontkenningen, niet-controleerbare beweringen en het zonder nadere toelichting overleggen van een stapel ongeordende (kopieën) van stukken is belanghebbende niet gekomen. Ook overigens heeft belanghebbende niet doen blijken dat hij minder inkomen heeft genoten dan waarvan de inspecteur is uitgegaan.